OPMERKINGEN VOORAF
Een toegevoegd recht
De forfaitaire bijslag is een recht dat toegevoegd wordt aan de kinderbijslag verschuldigd krachtens de Kinderbijslagwet of krachtens een Europese regelgeving, voor kinderen geplaatst in een opvanggezin in België of in een land van de EER.
Zijn dus niet van belang:
- de socio-professionele situatie van de bijslagtrekkende van de forfaitaire bijslag (bijslagtrekkende van de kinderbijslag vóór de plaatsing)
- de verblijfplaats van de bijslagtrekkende van de forfaitaire bijslag (België of gelijk welk ander land)
Een recht verbonden aan een kind
Het recht op een forfaitaire bijslag moet onderzocht worden per kind.
Binnen eenzelfde opvanggezin kunnen er meerdere kinderen zijn die recht geven op een forfaitaire bijslag.
Die forfaitaire bijslagen kunnen aan dezelfde of verschillende bijslagtrekkende(n) betaald worden. De bijslag beïnvloedt geenszins het bedrag van de kinderbijslag ontvangen door de bijslagtrekkende of het opvanggezin.
DE BIJSLAGTREKKENDE VOOR DE PLAATSING
De wettelijke bijslagtrekkende
De forfaitaire bijslag moet uitgekeerd worden aan de daadwerkelijke bijslagtrekkende, d.w.z. de persoon die die hoedanigheid bezat (stelsel van de werknemers, de zelfstandigen, de ambtenaren van de openbare sector of buitenlandse regelingen).
Het heeft geen belang dat die bijslagtrekkende de kinderbijslag eventueel niet effectief kreeg, omdat:
- hij zijn recht verwaarloosde uit te oefenen en de kinderbijslag te goeder trouw werd betaald aan de persoon die de bijslagtrekkende lijkt te zijn
- of de kinderbijslag uitbetaald werd aan een derde volgens een betalingsmodaliteit: vb. betaling op basis van een sommendelegatie of aan een niet-bijslagtrekkende staatsambtenaar
- of de kinderbijslag volledig ingehouden werd
De bijslagtrekkende die de kinderbijslag ontving voor de plaatsing
Het kraamgeld is een van de uitkeringen voorzien in de Kinderbijslagwet, maar is geen kinderbijslag.
Als de bijslagtrekkende voor de plaatsing enkel bijslagtrekkende was voor het kraamgeld, valt hij niet onder Art. 70ter KBW.
In dat geval kan geen forfaitaire bijslag betaald worden.
De bijslagtrekkende onmiddellijk voor de plaatsingsmaatregel
Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen het verlies van de hoedanigheid van bijslagtrekkende en de plaatsing van het kind.
Een verandering van bijslagtrekkende heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die waarin die verandering heeft plaatsgehad (cf. Art. 70 bis KBW). De "onmiddellijkheid" is dus strikt beperkt tot de maand die de plaatsing voorafgaat.
Met andere woorden: als er geen recht is op kinderbijslag net voor de plaatsing, is er ook geen recht op de forfaitaire bijslag.
Voorbeelden:
- kind bij zijn ouders => 24.06.2004
daarna geplaatst in opvanggezin op 25.06.2004
kinderbijslag betaald aan de moeder => 30.06.2004
de moeder heeft recht op de forfaitaire bijslag
- kind bij zijn ouders => 24.06.2004
daarna geplaatst in opvanggezin op 25.06.2004
kinderbijslag betaald aan de moeder => 31.03.2004
(daarna geen socio-professionele situatie die een recht kan vestigen)
geen recht op de forfaitaire bijslag
- kind bij zijn ouders => 24.06.2004
daarna verblijvend bij zijn grootmoeder van 25.06.2004 tot 15.07.2004
vervolgens geplaatst in een opvanggezin op 16.07.2004
kinderbijslag betaald (verschuldigd) aan de grootmoeder -> voor 7.2004
de grootmoeder heeft recht op de forfaitaire bijslag
- kind bij zijn ouders => 10.06.2004
daarna verblijvend bij zijn grootmoeder van 11.06.2004 tot 29.06.2004
vervolgens geplaatst in opvanggezin op 30.06.2004
kinderbijslag betaald aan de moeder => voor 6.2004
de moeder heeft recht op de forfaitaire bijslag
Bepaling van de bijslagtrekkende in de tijd
De bijslagtrekkende wordt opgespoord aan de hand van de beschikbare repertoria: kadaster, NRK, RIO, repertorium van de zelfstandigen,...
Als men de bijslagtrekkende niet terugvindt, zal de plaatsingsoverheid ondervraagd worden over de identiteit van de bijslagtrekkende voor de plaatsing.
Als die laatste de bijslagtrekkende ook niet kan identificeren, kan het eventuele recht op een forfaitaire bijslag niet geconcretiseerd worden door een betaling.
De overleden bijslagtrekkende
Als de bijslagtrekkende voor de plaatsing die de bijslagtrekkende wordt van de forfaitaire bijslag, vervolgens overlijdt, moet de eventuele achterstal van de forfaitaire bijslag uitbetaald worden aan de erfgenamen. Het is de algemene regel van betaling aan de erfgenamen die hier van toepassing is (cf. informatienota's 1988/20 van 7 oktober1988).
GEZIN VAN HERKOMST VERSCHILLEND VAN OPVANGGEZIN
De forfaitaire bijslag kan niet gecumuleerd worden met de betaling van de kinderbijslag. Dit algemene principe geldt voornamelijk in het geval de persoon die het kind voor de plaatsing opvoedde in het buitenland, van die buitenlandse staat kinderbijslag blijft ontvangen na de plaatsing van het kind in een opvanggezin.
DE OVERHEID VOOR DE PLAATSING
Meerdere plaatsingsoverheden - de kennisgeving - een openbare overheid
Als meerdere overheden beslissen over de plaatsing en elk voor zich het kinderbijslagfonds (of een ander kinderbijslagfonds) op de hoogte brengen, is de eerste kennisgeving bepalend voor het verloop van het recht op de forfaitaire bijslag.
Is bijvoorbeeld bepalend: de kennisgeving door de griffie van de jeugdrechtbank die gebeurt vóór de mededeling van de plaatsing door de diensten van een Gemeenschap.
Die kennisgeving moet gebeuren door de overheid zelf. Alle andere verkregen informatie, bijvoorbeeld van een privé-persoon of een sociaal bemiddelaar, kan niet in overweging worden genomen.
De plaatsingsoverheid moet een openbare overheid zijn, zoals een overheid bevoegd voor de plaatsing in een instelling (cf. omzendbrief 1025 van de Rijksdienst van 23.06.1976: openbare overheid van justitie, volksgezondheid, hoven en rechtbanken, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, federale, communautaire, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke overheidsdiensten ter bescherming van de jeugd, voor openbare bijstand, ten behoeve van personen met een handicap,...). Adoptie-instellingen zijn dus geen plaatsingsoverheden in de zin van de huidige regelgeving.
Nationaliteit van de plaatsingsoverheid
De plaatsingsoverheid kan een buitenlandse overheid zijn (toepassing naar analogie met de ministeriële omzendbrief 366 van 17.12.1979).
HET BEGIN EN HET EINDE VAN HET RECHT
De datum van de kennisgeving en de begin- en einddatum van het recht
De datum op de kennisgeving telt (vb. kennisgevingsakte gedateerd op 1 augustus 2003: recht op de forfaitaire bijslag vanaf 1 september 2003).
Art. 48 KBW is niet van toepassing.
GEEN REGELMATIGE CONTACTEN OF GEBREK AAN BELANGSTELLING
Het principe: de bevoegdheid van de plaatsingsoverheid
De koning heeft aan de plaatsingsoverheden de bevoegdheid gegeven om oordeelkundig te beslissen of de betaling van de forfaitaire bijslag al dan niet aangevat en/of stopgezet moet worden.
De beslissingen worden betekend aan het kinderbijslagfonds dat bevoegd is om de kinderbijslag te betalen voor het kind dat door die overheden in een opvanggezin werd geplaatst.
De kennisgeving van de plaatsing aan het bevoegde kinderbijslagfonds door de administratieve of gerechtelijke overheid veronderstelt dat de toekenningsvoorwaarden vervuld zijn door de natuurlijke persoon die bijslagtrekkende was voor de plaatsing.
De plaatsingsoverheid heeft de taak het kind te begeleiden tijdens de volledige plaatsingsperiode(s).
De forfaitaire bijslag moet betaald worden, zelfs als de plaatsing plaatsvond voor 1 januari 2003.
Het is dus niet aan de kinderbijslaginstellingen om zich uit te spreken over de gegrondheid van de toekenning van de forfaitaire bijslag.
Uitzondering: informatie verstrekt door het kinderbijslagfonds
Het kan zijn dat een fonds, door sommige feiten of verklaringen, weet dat er geen regelmatige contacten zijn tussen het kind dat geplaatst is in een opvanggezin en de bijslagtrekkende van de forfaitaire bijslag of dat er een gebrek aan belangstelling is vanwege de bijslagtrekkende voor het kind.
Men kan de sociaal verzekerden niet ondervragen over gegevens die niet relevant zijn voor de vestiging van het recht op gezinsuitkeringen.
Er wordt een formulier P3 bis opgesteld dat aan de opvanggezinnen niet langer de vraag zal stellen m.b.t. de eventuele contacten tussen het kind en zijn familie van herkomst.
Enkel spontane mededelingen zullen ter informatie doorgegeven worden aan de bevoegde overheden, onafhankelijk van het recht dat ter discussie gesteld wordt (weerslag van een verlating op het wezenrecht of niet).
Intussen moet de forfaitaire bijslag verder betaald worden tot de plaatsingsoverheid eventueel beslist dat de betaling stopgezet moet worden.
In dat geval geldt de beslissing enkel voor de toekomst.
Ten slotte, als de bijslagtrekkende van de forfaitaire bijslag ontzet wordt uit de ouderlijke macht, is de bijslag niet (langer) verschuldigd (zelfde regel als voor de kinderbijslag).
SLOTBEMERKINGEN
De algemene principes van de kinderbijslagwet zijn van toepassing op de forfaitaire bijslag: terugvordering van onverschuldigde betalingen, betalingen te goeder trouw aan een andere persoon dan de wettelijke bijslagtrekkende, bevoegdheid van de arbeidshoven en -rechtbanken,...
Om na te gaan of het gezin van herkomst en het opvanggezin in België al dan niet hetzelfde gezin zijn, is de situatie in het Rijksregister bepalend: als de oorspronkelijke bijslagtrekkende en het opvanggezin ingeschreven staan op hetzelfde adres, maar voor het Rijksregister aparte gezinnen vormen, is de forfaitaire bijslag verschuldigd.
In geval de kinderbijslagfondsen constateren dat de toestand van desinteresse die ze behoorlijk vaststelden (verlating van een wees) of waarover ze niet-geverifieerde informatie kregen, geen aanleiding geeft tot enige reactie vanwege de plaatsingsoverheden, moeten ze de Rijksdienst op de hoogte brengen.
Die laatste houdt de voogdijoverheden nauwgezet op de hoogte van de modaliteiten rond de communicatie van informatie aan de plaatsingsoverheden en wijst hen ook op eventuele ongewenste neveneffecten bij de toepassing van de huidige wettekst.