Gegeven een sedert 1 december 1985 gescheiden levend gezin. De bijslag wordt toegekend hoofdens de loontrekkende activiteit van de vader aan de echtgenote die de kinderen opvoedt. Er zijn geen andere personen in het gezin. De moeder oefende geen winstgevend beroep uit tot 10 juni 1986, datum waarop zij een zelfstandige activiteit is begonnen. Zij zal deze zelfstandige bedrijvigheid opnieuw stopzetten op 20 oktober 1986.
De vraag is gesteld:
- tot welke datum de bijslag hoofdens de vader verschuldigd is in de regeling voor werknemers:
- tot het einde van de maand juni 1986 (art. 48).
- tot het einde van het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarin de echtgenote haar zelfstandige beroepsactiviteit is begonnen, hetzij 01 april 1986. (eerste dag onderwerping).
- vanaf welke datum is de bijslag opnieuw verschuldigd hoofdens de vader in de regeling voor werknemers:
- vanaf de dag volgend op de effectieve stopzetting van de activiteit en rekening houdend met de bepalingen van art. 48, hetzij 1 oktober 1986.
- vanaf de eerste dag van het kwartaal volgend op dat waarin de moeder haar zelfstandige beroepsactiviteit heeft stopgezet, hetzij 1 januari 1987.
- vanaf de eerste dag van het derde kalenderkwartaal volgend op dat van de effectieve stopzetting van de activiteit, hetzij 1 juli 1987 (toepassing van art. 6 van KB van 8 april 1976 einde van de onderwerping).
Overeenkomstig art. 60, §3, 3°, a G.W. sluit het recht op kinderbijslag ingevolge de bepalingen van KB van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen ieder ander recht uit krachtens de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of krachtens het KB 49, indien het kind deel uitmaakt van een gezin met uitsluitend één of meer rechthebbende zelfstandigen.
Hieruit moet worden afgeleid dat het recht in de regeling der zelfstandigen in de hierboven omschreven gezinssituatie primeert op het recht in de regeling der werknemers, en dit vanaf het ogenblik dat eerstvermeld recht kan worden uitgeoefend en tot zolang het bestaat.
Toegepast op het concreet geval betekent dit derhalve dat het recht op kinderbijslag in de regeling der werknemers eindigt wanneer het prioritair recht in de regeling der zelfstandigen ontstaat, met andere woorden op 31 maart 1986, aangezien de moeder van het kind met ingang van 1 april 1986 als rechthebbende zelfstandige moet worden beschouwd.
Dezelfde redenering moet worden gevolgd in de gevallen waarin het prioritair recht op kinderbijslag in de regeling der zelfstandigen eindigt.
Indien de moeder, bij stopzetting van haar zelfstandige beroepsactiviteit op 20 oktober 1986, in de regeling der zelfstandigen recht op kinderbijslag heeft tot 30 juni 1987, kan in de regeling der werknemers slechts vanaf 1 juli 1987 kinderbijslag worden toegekend in hoofde van de loontrekkende vader.
Indien het prioritair recht op kinderbijslag in de regeling voor zelfstandigen ontstaat of eindigt in de loop van een maand, moeten de onderrichtingen, medegedeeld in de MO nr. 442 van 10 februari 1986 onder punt V op blz. 7 worden gevolgd, rekening houdend nochtans met wat hierboven werd uiteengezet.
Bron: Juridische studiën. Referte: E 6347/K14