Het voorgelegde geval is dat van rechthebbenden die deeltijdse arbeid hebben aanvaard om aan de werkloosheid te ontsnappen en die bijgevolg onderworpen zijn aan de toepassing van art. 171octies dat bij het koninklijk besluit van 28 mei 1986 in het KB van 20 december 1963 betreffende de werkloosheid werd ingevoerd. Dit artikel bepaalt voor die werknemers het aantal vergoede werkdagen die in rubriek 3 van de kaart C 3.4 is opgegeven volgens de formule
26 - ((Y x 26) / Y ft)
(waarbij Y het door de deeltijdse werknemer verdiende brutoloon is en Y ft het brutoloon dat verdiend zou geweest zijn zo het werk voltijds was, met dien verstande dat het begrenst is tot het maximumloon dat aan de berekening van de werkloosheidsuitkeringen ten grondslag ligt). De toepassing van deze formule heeft in de voorgelegde gevallen tot gevolg gehad dat het aantal vergoede dagen aanzienlijk wordt beperkt en deze rechthebbenden waren niet meer gerechtigd op de forfaitaire maandelijkse bijslag.
De in die gevallen aangeprezen oplossing is de volgende: het recht op kinderbijslag wordt op grond van de norm van de 80 uren onderzocht overeenkomstig de onder punt 1, b van de ministeriële omzendbrief 430 vermelde berekening.
Dit betekent dat wanneer het recht op kinderbijslag niet kan worden vastgesteld door het aantal gepresteerde of gelijkgestelde dagen, op grond van de deeltijdse tewerkstelling, en het aantal in rubriek 3 van de kaart C 3.4 vermelde vergoede dagen op te tellen, deze vergoede dagen in arbeidsuren worden omgezet waarbij een vergoede dag voor 6 uren telt.
Het aantal in rubriek 3 van de kaart C 3.4 voorkomende vergoede dagen moet eerst worden gedeeld door 1,2 en naar de hogere eenheid worden afgerond (cfr. CM 430, punt 1, a), ten einde dit aantal tot prestaties in het stelsel van de vijfdagenweek terug te brengen.
De aldus bekomen uren werkloosheid worden bij het aantal tijdens de beschouwde maand gepresteerde uren gevoegd.
Het forfait zal zodoende op de basis van die berekening in bepaalde gevallen kunnen worden verleend.
Daarentegen mag men punt 1, c van MO 430 (het in aanmerking nemen van de werkelijk verrichte arbeidsdagen of uren voor de werkloosheid) niet toepassen, want de berekening van de vergoeding van de werkloze berust op zijn huidige werkzaamheid en beoogt het bepalen van het aantal dagen die als gedekt door het tijdens een maand ontvangen loon kunnen worden beschouwd.
Men mag dus niet op de vroegere werkzaamheid steunen.
Bron: Ministerie van Sociale Voorzorg. Ref.: KB 2127/EW.