Het voorgelegde geval betreft een rechtgevend kind dat voor 70% gehandicapt is en dat na van 1 juli 1985 tot 31 januari 1987 een activiteit te hebben uitgeoefend als werknemer, ontslagen wordt en van 1 augustus 1987 af een werkloosheidsuitkering trekt.
De gestelde vraag betreft de periode tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het tijdstip vanaf wanneer een werkloosheidsuitkering is toegekend. In die periode ontving de betrokkene een vergoeding voor het verbreken van de arbeidsovereenkomst. Het is de vraag of die situatie gelijk te stellen is met een activiteit die aanleiding geeft tot verzekeringsplicht t.a.v. een sociale zekerheidsregeling, als bedoeld in art. 5 van KB van 10 maart 1964 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan een mindervalide kind moet voldoen om de kinderbijslag te genieten bij toepassing van art. 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers; conform art. 24 van de wet van 27 februari 1987 geldt dat artikel nog voor het voorgelegde geval, omdat de betrokkene 21 jaar was vóór het van kracht worden van de wet op 1 juli 1987.
Op grond van art. 37 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten kan de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigen door opzegging.
Tijdens de opzegtermijn blijft de overeenkomst van kracht, met alle rechten en verplichtingen die eruit voortvloeien en met name de gewone doorbetaling van het loon, waarop sociale-zekerheidsbijdragen worden ingehouden. De werknemer blijft dus vallen onder de toepassingssfeer van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die geldt voor "de werknemers en de werkgevers die door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden". (cfr. art. 1, §1).
Art. 39 van de eerder vermelde wet van 3 juli 1978 legt aan werkgevers die een werknemer ontslaan zonder inachtneming van de opzegtermijn of zonder volledige inachtneming van die termijn, de verplichting op aan die werknemer e en vergoeding uit te keren die overeenkomt met het loon dat verschuldigd zou geweest zijn tijdens de opzegtermijn.
Die vergoeding wordt aangezien als een loon dat voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst en daarom worden er sociale-zekerheidsbijdragen op ingehouden. Uit wat voorafgaat blijkt dus dat de door een vergoeding voor contractbreuk gedekte periode gelijk staat met een periode waarin betrokkene verzekeringsplichtig is t.a.v. de sociale zekerheid, wat de toekenning van een kinderbijslagsupplement op grond van art. 47 G.W. in de weg staat.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E7415/Contr.