Wat de toepassing van art. 56quater G.W., betreft en meer bepaald de 3e alinea die vanaf 1 januari 1991 van kracht is, heeft de CO 1252 van 18 juli 1991 toelichting gegeven:
In art. 56quater G.W. wordt een 3e alinea ingelast. Bepaald wordt dat een kind dat bij het overlijden van de rechthebbende echtgenoot gerechtigd is op de toeslagen van art. 42bis en art. 50ter G.W., daarop verder recht heeft.
De CO 1259 van 27 april 1992 heeft ook de volgende richtlijn gegeven:
Het Ministerie van Sociale Voorzorg bevestigde inmiddels dat deze wijziging, die vanaf 1 januari 1991 in art. 56quater G.W. is ingevoerd, eveneens toepasselijk is wanneer het recht op kinderbijslag vastgesteld is hoofdens de overlevende die een overlevingsuitkering geniet, niettegenstaande zijn echtgenoot reeds voor 1 januari 1991 overleden is. Voor zover deze krachtens de toenmalige bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot het begrip rechthebbende met personen ten laste, aanspraak maakte op de toeslagen voorzien in art. 42bis of art. 56ter G.W. zal zijn overlevende echtgenoot vanaf 1 januari 1991 opnieuw aanspraak kunnen maken op deze toeslag.
Een konkreet geval werd voorgelegd:
Mevrouw X geniet vanaf 1 juni 1990 kinderbijslag in toepassing van art. 56quater ten voordele van haar kleinkinderen. Haar echtgenoot, de heer Y overleed op 10 juni 1981. Hij was arbeidsongeschikt erkend van 22 mei 1973 tot 31 januari 1976 en gepensioneerd vanaf 1 februari 1976. De betrokkene komt vanaf 1 januari 1991 in principe in aanmerking op barema 50ter.
Rekening houdend met informatienota 1991/26 van 14 oktober 1991 volgens dewelke het kind dat op het ogenblik van het overlijden geen deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende bedoeld bij art. 56quater alsnog in aanmerking kan komen voor de toeslagen van art. 42bis of art. 50ter, werd de vraag gesteld welke bijslag of toeslag mag worden toegekend?
Antwoord van de Directie Controle dd. 2 februari 1993. Ref.: D32 75/10/Art. 56quater/1T53/A/TVN/TS (uittreksel)
Tijdens een overlegvergadering met het Ministerie van Sociale Voorzorg werden een aantal praktijkgevallen betreffende de toepassing van art. 56quater G.W. besproken.
In een aantal gevallen werd op het moment van het overlijden de toeslag voorzien in art. 42bis of art. 50ter G.W. niet toegekend of was ze toegekend uit hoofde van een andere persoon dan de overledene.
Art. 56quater laat geen uitgebreide interpretatie toe die ook de virtuele rechten omvat, en dit voornamelijk omdat er geen beoordelingscriteria zijn.
Weliswaar hoeft het kind niet noodzakelijkerwijze deel te hebben uitgemaakt van het gezin van de persoon die de overlevingsuitkering geniet (cfr. informatienota 1991/26 van 14 oktober 1991) om toch te genieten van de bijslagen.
Op het ogenblik van het overlijden van de rechthebbende moet het echter deze toeslag effectief genoten hebben hoofdens de overledene.