In zijn schrijven van 29 januari 1964, referenties: P.F. 406 A.G. 10859, heeft de Minister van Sociale Voorzorg, de betekenis van zijn omzendbrief 190 van 16 maart 1963 nader bepalend, ons medegedeeld dat:
- indien bij het vertrek naar het buitenland, wordt voorzien dat het kind in de loop van éénzelfde kalenderjaar meer dan twee maanden (of meer dan zes maanden in geval van ziekte) in het buitenland zal verblijven, de bijslag slechts onder begunstiging van een op grond van het artikel 52, lid 1 toegekende afwijking, mag worden uitbetaald:
- in het tegenovergestelde geval, mag het kinderbijslagfonds betalen zolang het verblijf in het buitenland geen twee maanden tijdens hetzelfde kalenderjaar, in één of verscheidene malen, overschrijdt. Wanneer deze grens bereikt is, moet men de betaling stopzetten ; het is duidelijk dat, op dit ogenblik, een verzoek om afwijking kan worden ingediend.
Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor elk verblijf van minder dan zes maanden, dat door gezondheidsredenen gemotiveerd wordt.
In het ene en het andere geval, mag elke verblijfsperiode met de bij letter A2 van de voormelde omzendbrief bedoelde vakantieperiodes samenlopen.