Krachtens de bepalingen van art. 63, tweede lid G.W., moet de ongeschiktheid, bedoeld in art. 63, een aanvang hebben genomen vooraleer het kind wegens het bereiken van de bij deze wetten bepaalde leeftijdsgrens heeft opgehouden rechtgevend op kinderbijslag te zijn.
Met het oog op een eenvormige toepassing van deze bepalingen delen wij u hierna de interpretatie mede die, naar het oordeel van het Ministerie van Sociale Voorzorg, hieraan dient te worden gegeven.
De woorden "bij deze wetten bepaalde leeftijdsgrens", kunnen slechts de in artikel 62 vermelde leeftijdsgrenzen bedoelen.
Inderdaad, een recht op kinderbijslag dat bestaat op basis van een ongeschiktheid overeenkomstig artikel 63 zelf, d.w.z. uitsluitend op grond van de hoedanigheid van minder-valide kind, voldoet uiteraard niet aan de voorwaarde ongeschikt te zijn vóór de leeftijdsgrens, aangezien het om die ongeschiktheid zelf gaat welke reeds moet bestaan vóór het bereiken van de leeftijdsgrens.
Een verhoging van de ongeschiktheid gedurende een periode tijdens welke het kind reeds rechtgevend is op kinderbijslag bij toepassing van artikel 63, is derhalve geen ongeschiktheid welke aanvangt vóór het bereiken van de leeftijdsgrenzen bedoeld in de samengeordende wetten.
Deze omzendbrief is toepasselijk binnen de perken van de verjaring bepaald bij artikel 120 G.W., zonder dat er aanleiding toe bestaat de dossiers ambtshalve te herzien.
Artikel 63 zoals het van toepassing is op kinderen geboren voor 1 juli 1966.