Een aantal bepalingen die betrekking hebben op het recht op kinderbijslag wegens ontoereikendheid of vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van meer dan 66 % werden gewijzigd door de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en het uitvoeringsbesluit van 3 mei 1991. Het betreft o.m. de datum van uitwerking van de medische beslissing die zowel de toekenning van een hoger als van een lager bedrag met zich kan brengen.
In regel heeft de toekenning van een hoger of lager bedrag uitwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de gebeurtenis zich heeft voorgedaan (artikel 48, 5de lid, G.W.). Sedert 1 april 1991 vindt deze regel geen toepassing meer bij de ambtshalve herziening van een medische beslissing van bepaalde duur (artikel 10 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991). Vanaf 1 april 1992 zal deze regel evenmin nog toepassing vinden bij een herziening op aanvraag van de belanghebbende (artikel 96 van de wet van 29 december 1990).
Aangezien in deze materie op sommige punten van de algemene regel wordt afgeweken, worden hierna de verschillende situaties behandeld.
1. Herziening op aanvraag van de belanghebbende
Een gehandicapte van minder dan 21 jaar geniet op 1 april 1991 reeds een bijkomende bijslag. Op verzoek van de belanghebbende wordt vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de medische beslissing een herzieningsaanvraag ingediend met het oog op het vaststellen van de graad van zelfredzaamheid (toepassing van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen). De herzieningsaanvraag mag ten vroegste op 1 april 1992 bij het Ministerie van Sociale Voorzorg ingediend worden. Zij moet worden ingeleid binnen de perken van de verjaring bepaald bij artikel 120, G.W.
De medische beslissing heeft uitwerking als volgt:
a) De medische beslissing geeft aanleiding tot de toekenning van een hoger bedrag
De medische beslissing heeft uitwerking vanaf de 1ste dag van de maand in de loop waarvan de feiten zich voordoen die deze beslissing rechtvaardigen, zonder nochtans uitwerking te mogen hebben vóór 1 april 1991.
Voorbeeld 1 : Op 13 mei 1991 doen zich feiten voor die volgens de belanghebbende een verhoging van de bijkomende bijslag zouden kunnen rechtvaardigen. Belanghebbende dient een herzieningsaanvraag in op 1 april 1992.
De geneesheer beslist op 23 juni 1992 dat betrokkene sedert 13 mei 1991 getroffen is door een ongeschiktheid van 70 % en kent tevens vanaf die datum een graad van zelfredzaamheid van 5 punten toe.
Op basis van deze beslissing kent de kinderbijslaginstelling de bijkomende bijslag van de 2de schaal toe, d.w.z. het bedrag van 11.832 fr. vanaf 1 mei 1991.
Voorbeeld 2 : Op 5 februari 1991 doen zich feiten voor die volgens de belanghebbende een verhoging van de bijkomende bijslag zouden kunnen rechtvaardigen. Belanghebbende dient een herzieningsaanvraag in op 1 juni 1992.
De verhoogde bijkomende kinderbijslag wordt toegekend vanaf 1 april 1991.
Voorbeeld 3 : Een kind werd reeds vóór 1 april 1991 volledig ongeschikt erkend sinds de geboorte. Met het oog op het bekomen van de verhoogde bijkomende bijslag op grond van een verminderde zelfredzaamheid, dient de belanghebbende op 1 mei 1992 een aanvraag tot herziening in. Zo het kind 4 of meer punten met betrekking tot de zelfredzaamheid bekomt, zal de overeenkomstige verhoogde bijslag worden toegekend met ingang van 1 april 1991.
b) De medische beslissing geeft aanleiding tot toekenning van een lager bedrag
De beslissing heeft uitwerking vanaf de 1ste dag van de maand die volgt op de datum van de kennisgeving ervan door het Ministerie aan het kinderbijslagfonds. Betrokkene wordt daaromtrent geïnformeerd.
Er zij benadrukt dat in deze situatie het de datum van de kennisgeving van de beslissing is die bepaalt wanneer de beslissing uitwerking heeft en niet het feit zelf ! Bedoelde datum wordt in de kennisgeving uitdrukkelijk vermeld.
Voorbeeld : Op 28 mei 1992 beslist de geneesheer dat het kind met ingang van 16 april 1992 minder dan 66 % ongeschikt is.
De kennisgeving van de beslissing door het Ministerie aan de kinderbijslaginstelling draagt als datum 14 juni 1992.
Het lager bedrag zal toegekend worden vanaf 1 juli 1992.
Volledigheidshalve zij vermeld dat voor een kind wiens ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid vóór 1 april 1991 op minder dan 66 % vastgesteld werd, zoals voorheen ook nà 1 april 1991 een aanvraag tot herziening kan worden ingediend, telkens nieuwe elementen dit rechtvaardigen. Zo in dit geval de herziening leidt tot de toekenning van een bijkomende bijslag is de algemene regel, conform artikel 48, alinea 5, G.W., van toepassing. D.w.z. dat het hoger bedrag zal worden toegekend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de gebeurtenis plaats vindt, behoudens indien deze gebeurtenis zich voordoet op de eerste dag van de maand, in welk geval dit bedrag vanaf die maand wordt verleend.
2. Ambtshalve herziening
Een gehandicapte van minder dan 21 jaar geniet op 1 april 1991 de bijkomende bijslag voor een bepaalde duur. De medische beslissing wordt ambtshalve herzien tegen het verstrijken ervan (artikel 10 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991).
Ten laatste 90 dagen vóór de einddatum van de medische beslissing, leidt de kinderbijslaginstelling de herzieningsaanvraag bij de bevoegde dienst van het Ministerie in.
De administratieve beslissing inzake de toekenning van de bijslag die uit de ambtshalve herziening voortvloeit heeft uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de einddatum van geldigheid van de vorige medische beslissing valt, ongeacht of een hoger of een lager bedrag wordt toegekend.
Voorbeeld : Op 1 januari 1990 stelde de bevoegde geneesheer vast dat het betrokken kind getroffen is door een vermindering van de geschiktheid van meer dan 66 %. Deze beslissing is geldig tot 31 december 1991.
Op 1 augustus 1991 leidt de instelling de ambtshalve herziening in. Op 15 september 1991 stelt de geneesheer een ongeschiktheid vast die leidt tot de toekenning van een hoger bedrag. Deze verhoogde bijkomende bijslag wordt verleend vanaf 1 januari 1992.
Zo daarentegen de geneesheer op 15 september 1991 beslist dat het kind niet langer meer dan 66 % ongeschikt is, dan heeft deze beslissing eveneens uitwerking vanaf 1 januari 1992.
De ambtshalve herziening belet evenwel niet dat op verzoek van de belanghebbende een aanvraag tot herziening wordt ingediend met het oog op de toekenning van een hogere bijslag voor de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van de nieuwe regeling (nl. 1 april 1991) en het einde van de vorige medische beslissing (in het vb. 31 december 1991).
3. Medische herziening op verzoek van de bevoegde instelling of van de geneesheer.
Om de redenen zoals o.m. uiteengezet in C.O. 521 van 24 februari 1958 en C.O. 979 van 25 september 1974 kunnen de instelling die de kinderbijslag uitkeert of de geneesheer die bevoegd is de ontoereikendheid of de vermindering van de geschiktheid vast te stellen, op hun verzoek een herzieningsaanvraag indienen (artikel 9, al. 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991).
Aangezien terzake geen specifieke bepalingen werden opgenomen, dient de algemene regel, conform artikel 48, al. 5, G.W., te worden toegepast.
Het hoger of het lager bedrag zal dan ook worden verleend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de gebeurtenis (vb. tewerkstelling, gewijzigde graad van handicap of zelfredzaamheid) plaats vindt behoudens indien deze gebeurtenis zich voordoet op de eerste dag van de maand, in welk geval dit bedrag vanaf die dag wordt verleend.
4. Een eerste aanvraag tot vaststelling van ongeschiktheid.
Voor een gehandicapte van minder dan 21 jaar werd op 1 april 1991 of later een eerste aanvraag tot vaststelling van ongeschiktheid ingediend.
De nieuwe regeling zoals vastgelegd in het hogervermelde koninklijk besluit van 3 mei 1991 is onmiddellijk van kracht. Zo een bijkomende bijslag toegekend wordt, moet ook hier artikel 48, 5de lid, G.W., toegepast worden. Deze bijslag zal dus verleend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de gebeurtenis die het begin van de ongeschiktheid met zich bracht, zich heeft voorgedaan. Indien de gebeurtenis zich voordeed op de eerste dag van de maand zal de toekenning van de bijkomende bijslag aanvangen vanaf deze eerste dag.
Tenslotte vestigen wij uw aandacht op het feit dat bovenstaande regels gelden voor elke vaststelling van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, dus zowel voor gerechtigden op kinderbijslag krachtens artikel 47, G.W., als voor gerechtigden krachtens artikel 56septies, (...) en artikel 63, G.W.