§ 1. De bedragen bedoeld in de artikelen 40 en 50bis worden voor het kind bedoeld in artikel 63, § 1, naargelang de graad van zelfredzaamheid van het kind, verhoogd met een bijslag van 307,81 EUR, 336,94 EUR of 360,19 EUR, onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
De zelfredzaamheid van het kind wordt geëvalueerd door vergelijking met een kind van dezelfde leeftijd dat niet gehandicapt is.
De zelfredzaamheid van het kind kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de zelfredzaamheid van het kind wordt vastgesteld.
Hij kan tevens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.
Indien de toekenning van de bijslag, bedoeld in het eerste lid, het gevolg zou zijn van een weigering van behandeling, wordt deze bijslag niet toegekend.
De Koning bepaalt door wie en volgens welke regels de weigering van behandeling wordt vastgesteld.
§ 2. De bedragen bedoeld in de artikelen 40 en 50bis worden voor het kind bedoeld in artikel 63, § 2, naargelang van de ernst van de gevolgen van de aandoening, verhoogd met een bijslag van 60 EUR, 79,91 EUR, 186,47 EUR, 307,81 EUR, 350 EUR, 375 EUR of 400 EUR, onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.
Indien de toekenning van de bijslag, bedoeld in het eerste lid, het gevolg zou zijn van een weigering van behandeling, wordt deze bijslag niet toegekend.
De Koning bepaalt door wie en volgens welke regels de weigering van behandeling wordt vastgesteld.
In afwijking van het eerste lid, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 1 januari 1996, de bijslag geniet met toepassing van § 1.