Artikel 1. Worden vastgesteld door een geneesheer van de dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, aangesteld door Onze Minister van Sociale Voorzorg:
1° de ontoereikendheid of vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van een kind bedoeld bij artikel 47 of 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders; (1)
2° de ongeschiktheid van de ouder of van de persoon bedoeld bij artikel 62, § 3, eerste lid, 1°, c en tweede lid van dezelfde wetten. (2)
3° (Opgeheven) (3)
De aangestelde geneesheer kan, op verzoek van de betrokken partijen of van de instelling die de kinderbijslag verschuldigd is, zijn beslissing herzien telkens zijn goede trouw misbruikt werd of wanneer een nieuw element het rechtvaardigt.
Art. 2. Het verzoek tot vaststelling van de ongeschiktheid moet bij de bevoegde kinderbijslaginstelling ingediend worden. Deze gaat na of alle toekenningsvoorwaarden van de kinderbijslag, andere dan die betreffende de ongeschiktheid, vervuld zijn en, in bevestigend geval, zendt zij het verzoek door naar de dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 3. De aanvragen tot vaststelling van de ontoereikendheid of de vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid of van de ongeschiktheid van een in de artikelen 47 of 63 van evengenoemde samengeordende wetten bedoeld kind, die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bij de vrederechter aanhangig zijn, worden door hem vóór 1 februari 1974 overgemaakt aan de medico-sociale dienst van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
Art. 4. Het koninklijk besluit van 29 juni 1967 tot bepaling van de wijze waarop de ongeschiktheid van zekere personen wordt vastgesteld, voor de toepassing van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, wordt opgeheven.
Art. 5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1974.
(...)
--------------
(1) Gewijzigd door het K.B. van 12.11.1987, art. 1 (B.S. 21.11.87), van kracht vanaf 1.7.1987.
(2) Vervangen door het K.B. van 24.6.1987, art. 1 (B.S. 10.7.87), van kracht vanaf 1.4.1987.
(3) Opgeheven door het K.B. van 12.11.1987, art. 2 (B.S. 21.11.87), van kracht vanaf 1.7.1987.
Opgeheven door het K.B. van 3.5.1991, art. 17 (B.S. 3.7.1991), van kracht vanaf 1.4.1991. Voormeld koninklijk besluit blijft van toepassing voor de gehandicapte kinderen die gerechtigd waren op kinderbijslag bij toepassing van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten zoals ze bestonden vóór de wijziging bij de wet van 29 december 1990, tot zolang naar aanleiding van een aanvraag tot herziening of een ambtshalve herziening een nieuwe beslissing te hunnen opzichte genomen wordt. Gewijzigd door het K.B. van 15.12.1975, (B.S. 13.1.1976), van kracht vanaf 1.1.1976.