Aan de regeling betreffende de betaling van kinderbijslag voor ontvoerde kinderen, waarvan de omzendbrief MO nr. 572 van 3 augustus 2001 de premissen uiteenzette, werd het koninklijk besluit van 19 april 2005 gewijd.
Nu de ontvoering van een kind ook gevolgen kan hebben voor de aanduiding van de rechthebbende, werden twee andere teksten aangenomen op 19 april 2005:
- een koninklijk besluit genomen tot uitvoering van artikel 102, § 1, 1ste lid, KBW;
- een ministerieel besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt toegekend uit hoofde van slachtoffers van de ontvoering van het kind.
Deze omzendbrief verstrekt commentaar bij deze drie teksten.
1. De definitie van het begrip ontvoering is uitgebreid, en impliceert de vereniging van de volgende elementen:
a. een handeling, ongeacht door wie, die tot doel heeft het kind wederrechtelijk te onttrekken aan het gezag van één van zijn ouders, vader of moeder, of van de persoon die bijslagtrekkende was onmiddellijk voor deze handeling, of van de instelling waar het kind geplaatst was overeenkomstig artikel 70, KBW. Het is geen vereiste meer dat een van de ouders de dader is van de ontvoering: het gekozen criterium is de wederrechtelijke onttrekking van het kind aan het gezag van de persoon waarvan het afhing voor de ontvoering.
b. het kind moet jonger zijn dan 18 jaar, zoals dit al het geval was in de MO 572;
c. de daad moet hebben geleid tot een klacht of een aangifte van ontvoering bij de politie, het parket, of, en dit is nieuw, de administratieve overheden die bevoegd zijn op het vlak van ontvoeringen van kinderen.
2. Aanduiding van de bijslagtrekkende: koninklijk besluit betreffende artikel 69, §2bis, KBW
Het begrip bijslagtrekkende en de voorwaarden die hij moet vervullen worden gepreciseerd ten opzichte van de bepalingen van de MO 572.
In de gevallen van ontvoering van een kind wordt de bijslagtrekkende aangeduid als volgt:
a. de ouder, vader of moeder, die bijslagtrekkende was voor het ontvoerde kind, onmiddellijk voor de ontvoering;
b. bij gebrek daaraan, de moeder die geen bijslagtrekkende was voor het kind;
c. bij gebrek daaraan, de vader die geen bijslagtrekkende was voor het kind;
d. bij gebrek daaraan, de persoon die bijslagtrekkende was voor het ontvoerde kind, onmiddellijk voor de ontvoering.
Verder wordt nog geëist dat de aldus aangeduide bijslagtrekkende:
a. niet direct of indirect heeft deelgenomen aan de ontvoering van het kind;
b. zijn hoofdverblijfplaats in België heeft;
c. in België zijn hoofdverblijfplaats had op het moment van de ontvoering van het kind.
De aanduiding van de bijslagtrekkende is geldig vanaf de datum van de ontvoering van het kind en zolang dit de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt. Er is geen beperking meer voor de geldigheid van de aanduiding voor een duur van vijf jaar vanaf de datum van de ontvoering.
3. De aanduiding van de rechthebbende en de toekenningsvoorwaarden: koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 102, § 1, 1ste lid, KBW en het ministerieel besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt toegekend uit hoofde van personen die slachtoffer zijn van de ontvoering van het kind.
3.1. Nu de ontvoering van een kind ook gevolgen kan hebben voor de aanduiding van de rechthebbende (bijvoorbeeld in het geval dat de rechthebbende de ontvoerder is en met het kind verdwijnt) kan voortaan een recht worden geopend uit hoofde van:
a. de ouder (vader of moeder) die zijn hoofdverblijfplaats in België heeft en slachtoffer is van de ontvoering van het kind;
b. bij gebrek hieraan, de persoon die zijn hoofdverblijfplaats in België heeft en slachtoffer is van de ontvoering van het kind, indien die onmiddellijk voor de ontvoering van het kind de bijslagtrekkende was krachtens artikel 69, § 1, 2de lid, KBW.
3.2. De toekenningsvoorwaarden zijn als volgt:
a. het recht is residuair : het past na te gaan of er geen ander recht op kinderbijslag bestaat bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse bepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling. Daarenboven wordt het recht slechts toegekend in de mate dat er geen effectief recht bestond voor het ontvoerde kind krachtens de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen, onmiddellijk voor de ontvoering;
b. het bedrag van de kinderbijslag is bepaald conform artikel 40, KBW;
c. het bedrag is bepaald alsof het ontvoerde kind nog altijd deel uitmaakte van het gezin van de bijslagtrekkende waar het verbleef voor de ontvoering, of desgevallend in de instelling waar het geplaatst was voor de ontvoering;
d. het recht wordt toegekend vanaf de datum van de ontvoering van het kind en tot dit de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft.
4. Inwerkingtreding
De uiteengezette bepalingen treden in werking op 1 juni 2005.
De dossiers waar zich een ontvoering voordeed voor 1 juni 2005 en waarvoor tot een weigering werd beslist, of waarvoor het verstrijken van een periode van vijf jaar vanaf de ontvoering van het kind leidde tot een stopzetting van de betaling, worden niet van ambtswege herzien: de kinderbijslag kan enkel op aanvraag en als alle voorwaarden zijn vervuld worden toegekend vanaf 1 juni 2005.
De dossiers waar de rechthebbende verdween bij de ontvoering, en waarvoor geen enkele andere basis voor het openen van een recht meer bestaat, moeten worden overgedragen aan de Rijksdienst die zich zo nodig zal belasten met de betaling van de kinderbijslag vanaf 1 juni 2005.
Voor de andere dossiers dient men de betaling van de kinderbijslag voort te zetten vanaf 1 juni 2005 tot het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.