1. Inleiding
Artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 juni 1987 tot uitvoering van artikel 119bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders is gewijzigd door het koninklijk besluit van 5 augustus 2006, dat verscheen in het Belgisch Staatsblad van 22 september 2006 (zie bijlage). Dat artikel behandelt de mogelijkheid om af te zien van terugvordering van debetten als de schuldenaar buiten België woont.
Volgens de nieuwe bepaling kan voortaan afgezien worden van zowel gerechtelijke vervolging als gedwongen uitvoering ten aanzien van debiteurs die in het buitenland wonen en geen voor beslag vatbare goederen bezitten in België. Door de voorwaarden te versoepelen voor de fondsen om af te zien van de terugvordering van ten onrechte betaalde kinderbijslag als de debiteur in het buitenland woont, kunnen de problemen vermeden worden die verbonden zijn aan het verkrijgen van betrouwbare informatie over eventuele voor beslag vatbare goederen van de debiteur en aan het verkrijgen van een vonnis dat in het buitenland uitgevoerd moet worden.
Hierna volgende de administratieve richtlijnen voor de uitvoering van het nieuwe artikel 4 van het genoemde koninklijk besluit, en daarnaast de wijzigingen aan het vademecum gevoegd bij CO 1346 van 15 december 2006, dat voortaan in de nieuwe versie toegepast moet worden bij de afhandeling van dossiers betreffende afzien van terugvordering.
Het aangepaste vademecum in beschikbaar in Famidoc.
2. Behandeling van dossiers van debiteuren die in het buitenland wonen
Het invoeren en naleven van een procedure na afloop waarvan het fonds kan beslissen of het al dan niet afziet van een debet ten aanzien van een in het buitenland wonende debiteur, zorgt voor een homogene behandeling van de dossiers in de hele kinderbijslagregeling.
In de praktijk herbegint een fonds dat verneemt dat zijn debiteur naar het buitenland vertrokken is, de behandeling van het debet ab initio. Het behandelt dit debet dus zoals de andere debetten en stuurt de debiteur een vraag om terugbetaling en daarna een (of meer) rappel(s).
Als de debiteur in een land van de EU of de EER of in Zwitserland woont, contacteert het fonds het bevoegde verbindingsorgaan om na te gaan of het debet niet teruggevorderd kan worden via inhoudingen op socialezekerheidsuitkeringen verschuldigd in het nieuwe woonland.
Bij gebrek aan een positieve reactie vanwege de debiteur, d.w.z. als hij een maand na de laatste rappel nog niet terugbetaald heeft of zelfs niet geantwoord heeft, gaat het fonds na of hij bezittingen heeft in België. Als daarbij blijkt dat de debiteur goederen bezit in België, worden die te gelde gemaakt nadat zonodig een vonnis is verkregen en voor zover de verkoop voldoende zal kunnen opbrengen om de kosten te dragen. Bij gebrek aan verkoopbare goederen of als de waarde daarvan onvoldoende is, blijft de debiteur na de laatste ingebreke¬stelling die hem toegestuurd is, geïntegreerd in het kadaster gedurende de verjaringstermijn bepaald in artikel 120 KBW, namelijk 3 jaar, tenzij het debet te wijten is aan een fout van het fonds (1 jaar), of aan kwade trouw van de debiteur (5 jaar). Het fonds blijft dan informatie ontvangen over eventuele wijzigingen aan de wettelijke en socioprofessionele gegevens betreffende de debiteur. Als de debiteur in die periode terugkomt naar België is (en zich in een gemeente laat inschrijven) of opnieuw Belgische socialezekerheids¬uitkeringen ontvangt, verneemt het fonds dat onmiddellijk en neemt het opnieuw contact op met hem.
Het is pas nadat de termijn bepaald in artikel 120bis KBW verlopen is, dat het kinderbijslagfonds het debet ten laste van zijn reservefonds mag boeken. Die boeking steunt dan op artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 juni 1987.
3. Weerslag
Met het oog op een gelijke behandeling van alle sociaal verzekerden, wordt voor debiteuren die spoorloos verdwenen zijn deels dezelfde procedure toegepast als voor debiteuren die naar het buitenland vertrokken zijn. Zodra een fonds verneemt dat een van zijn debiteuren verdwenen is, gaat het na of hij nog voor beslag vatbare goederen bezit in België. Als de debiteur voldoende goederen bezit, worden die te gelde gemaakt. Anders, dus als er geen of onvoldoende goederen zijn, blijft de verdwenen debiteur geïntegreerd in het kadaster gedurende een periode die overeenstemt met de verjaringstermijn bepaald in artikel 120bis KBW. Die termijn begin te lopen vanaf de laatste ingebrekestelling in het dossier en varieert naar gelang van de oorzaak van het debet. Na afloop van de termijn wordt het debet afgeboekt van het reservefonds als technisch onmogelijk terug te vorderen (art. 91, § 4, 4° of 106, 5° KBW).
4. Bijwerking van het vademecum gevoegd bij CO 1346 van 15 december 2003 ? wijzigingen
In punt IV.1.2.1. van het vademecum, "De debiteur is verdwenen" wordt de eerste alinea vervangen door de volgende tekst.
"Als een kinderbijslagfonds verneemt dat een debiteur spoorloos verdwenen is, gaat het na of hij nog voor beslag vatbare goederen bezit in België. Als de debiteur voldoende goederen bezit die te gelde gemaakt kunnen worden, wordt daartoe overgegaan. Bij gebrek aan verkoopbare goederen of als de waarde daarvan onvoldoende is, blijft de debiteur geïntegreerd in het kadaster zolang de verjaringstermijn loopt bepaald in artikel 120 KBW, namelijk 3 jaar na de laatste ingebreke¬stelling in het dossier , tenzij het debet te wijten is aan een fout van het fonds (1 jaar), of aan kwade trouw van de debiteur (5 jaar). Daardoor blijft het fonds informatie ontvangen over eventuele wijzigingen aan de wettelijke en socioprofessionele gegevens van de debiteur. Als het fonds in die periode verneemt dat de debiteur opnieuw in België is of Belgische socialezekerheids¬uitkeringen ontvangt, neemt het opnieuw contact op met hem. N a afloop van de termijn boekt het kinderbijslagfonds het debet af van zijn reservefonds, als technisch onmogelijke terugvordering (art. 91, § 4, 4° of 106, 5° KBW)."
Punt IV 2.3.2.1.3. "De debiteur woont in het buitenland" wordt als volgt gewijzigd:
"Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (artikel 4) bepaalt dat de kinderbijslaginstellingen kunnenafzien van gerechtelijke vervolging en van de gedwongen uitvoering van een vonnis ten opzichte van een debiteur die in het buitenland woont en geen voor beslag vatbare goederen bezit in België. Voor debiteurs die in het buitenland wonen en geen voor beslag vatbare goederen bezitten in België, kan het fonds dus zowel de gerechtelijke vervolging als de gedwongen uitvoering achterwege laten. De terugvordering in het buitenland wordt ambtshalve als te onzeker of te duur beschouwd om ze in te zetten ten opzichte van een debiteur die buiten België woon.,"
In de praktijk moeten dossiers van in het buitenland wonende debiteuren als volgt behandeld worden:
a) Voorafgaande fase
Het fonds behandelt het debet op de gewone manier, dus het dossier wordt behandeld zoals de overige debetdossiers: er wordt een vraag om terugbetaling verzonden, gevolgd door een (of meer) rappel(s).
Als de debiteur in een land van de EU of de EER of in Zwitserland woont,moet het fonds echter ook nagaan bij het verbindingsorgaan om na te gaan of het debet niet teruggevorderd kan worden via inhoudingen op socialezekerheidsuitkeringen verschuldigd in het nieuwe woonland.
b) Eventuele voor beslag vatbare goederen in België
Als de eerste fase geen resultaat oplevert, d.w.z. als de debiteur een maand na de laatste rappel nog niet terugbetaald heeft of zelfs niet geantwoord heeft, gaat het fonds na of hij bezittingen heeft in België. Daartoe volstaat het dat het fonds via de elektronische gegevensstromen nagaat of de debiteur socialezekerheidsuitkeringen ontvangt in België en bij de bevoegde directie van de Registratie en Domeinen of van het Kadaster informatie inwint over eventuele onroerende goederen van de debiteur in België.
c) uitvoering
Als blijkt dat de debiteur voor beslag vatbare goederen bezit in België, worden die te gelde gemaakt nadat zonodig een vonnis is verkregen, weliswaar voor zover de verkoop voldoende zal kunnen opbrengen om de kosten te dragen.
d) Periode waarin de debiteur geïntegreerd blijft in het kadaster
Bij gebrek aan verkoopbare goederen of als de waarde daarvan onvoldoende is, blijft de debiteur geïntegreerd in het kadaster zolang de verjaringstermijn loopt bepaald is in artikel 120 KBW, namelijk 3 jaar, tenzij het debet te wijten is aan een fout van het fonds (1 jaar), of aan kwade trouw van de debiteur (5 jaar). Daardoor blijft het fonds informatie ontvangen over eventuele wijzigingen aan de wettelijke en socioprofessionele gegevens van de debiteur. Als het fonds in die periode verneemt dat de debiteur opnieuw in België is of Belgische socialezekerheids¬uitkeringen ontvangt, neemt het opnieuw contact op met hem.
e) Afzien van de terugvordering
Het pas na afloop van de 4e fase, dus nadat de termijn bepaald in artikel 120bis KBW verlopen is, dat het kinderbijslagfonds het debet ten laste van zijn reservefonds mag boeken. Die boeking steunt dan uitsluitend op artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (in het buitenland gevestigde debiteur). "
5. Inwerkingtreding
Aangezien het koninklijk besluit van 5 augustus 2006 in werking getreden is op 1 oktober ll, is deze procedure onmiddellijk van toepassing voor dossiers waarvoor onderzocht wordt of afgezien kan worden van terugvordering.