Sinds 1 augustus 2001 werd de voogdij van minderjarigen gewijzigd (wet van 29 april 2001 tot wijziging van de diverse wettelijke bepalingen inzake de voogdij van minderjarigen - BS 31 mei 2001).
Er werden verschillende doelstellingen beoogt, waarvan twee in het bijzonder betrekking hebben op de kinderbijslag:
- de wetgeving aanpassen aan de maatschappelijke werkelijkheid en, meer in het bijzonder, aan de eenoudergezinnen, en volgens dezelfde idee,
- de "voogdij van rechtswege" toewijzen aan de overlevende ouder die het ouderlijke gezag blijft uitoefenen op de minderjarige.
De wet voorziet een reeks overgangsmaatregelen voor de lopende voogdijschappen op 1 augustus 2001. Die maatregelen kunnen gevolgen hebben voor het beheer van de kinderbijslagdossiers.
- Eindigt op 1 augustus 2001: de voogdij van minderjarigen op basis van:
- het oude artikel 390 van het Burgerlijk Wetboek (voogdij na overlijden van de vader of moeder),
- het oude artikel 395 van het Burgerlijk Wetboek (voogdij toevertrouwd aan de enige ouder met wie de verwantschap is vastgesteld).
=> In die twee gevallen blijft men de kinderbijslag betalen aan de vroeger aangewezen bijslagtrekkende. De wijziging in het burgerlijk recht heeft dus geen gevolgen voor de Kinderbijslagwet.
- Blijven voortduren tot 6 maanden na de inwerkingtreding van de wet van 29 april 2001, dus van 1 augustus 2001 tot 1 februari 2002, conform de beslissingen van de familieraad en de wettelijke bepalingen zoals opgesteld voor de wijzigingen aangebracht door de nieuwe wet:
- de voogdij van minderjarigen volgens het oude artikel 397 van het Burgerlijk Wetboek (voogdij gekozen door de laatst overleden ouder);
- de voogdij van minderjarigen volgens het oude artikel 402 van het Burgerlijk Wetboek (voogdij toevertrouwd aan een ascendent);
- de voogdij van minderjarigen volgens het oude artikel 405 van het Burgerlijk Wetboek (voogd aangeduid door de familieraad);
- de voogdij van onder curatele gestelden;
- de voogdij van minderjarigen verlengd na het overlijden van de vader en moeder of na het overlijden van die ouder met wie de verwantschap is vastgesteld of in geval het ouderlijk gezag gewijzigd werd in voogdijschap.
Die overgangsperiode van 6 maanden dient voor de rekening en verantwoording en voor de eventuele herziening van de voogdij door de vrederechter die territoriaal bevoegd is.
=> In die gevallen moet men nagaan of de tussenkomst van de vrederechter de identiteit van de bijslagtrekkende niet gewijzigd heeft vanaf 1 februari 2002.
Zo blijft de bijslagtrekkende die zich kan identificeren als de vroeger aangewezen voogd van het kind en het kind blijft opvoeden na 1 februari 2002, zijn hoedanigheid van bijslagtrekkende behouden, ondanks de aanwijzing van een nieuwe voogd.
Als het kind meerderjarig is, maar wettelijk onbekwaam verklaard (in het geval van onder curatele stelling of verlengde minderjarigheid), en niet gedomicilieerd is bij de persoon die het opvoedt (bij plaatsing in een instelling), heeft het de hoedanigheid van bijslagtrekkende, zelfs als het in werkelijkheid zijn voogd is die de kinderbijslag ontvangt. In dat bijzonder geval heeft de verandering van voogd directe gevolgen voor de uitbetaling van de kinderbijslag die vanaf dan uitsluitend aan de nieuwe aangewezen voogd wordt uitgekeerd.
- Vanaf 1 februari 2002 zijn alle voogdijschappen, behalve artikel 410 van het Burgerlijk Wetboek (beperking van het gezag van de voogd), onderworpen aan de bepalingen van de wet van 29 april 2001 van toepassing sinds 1 augustus 2001.