(...)
II. Vaststelling van de bevoegdheid van de kinderbijslaginstellingen
Het koninklijk besluit van 12 maart 1990 stelt de bevoegdheden van de kinderbijslaginstellingen vast bij uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten.
De bevoegdheid van de kinderbijslaginstellingen wordt trimestrieel vastgesteld op grond van de situatie van rechthebbende gedurende de referentiemaand.
Krachtens voormeld koninklijk besluit wordt de bevoegdheid van de kinderbijslaginstellingen vastgesteld volgens de volgende beginselen.
1. De rechthebbende bevindt zich uitsluitend in een situatie van tewerkstelling bij één of meerdere werkgevers (artikel 2).
De bevoegde instelling is deze van de werkgever waarbij de werknemer eerst is tewerkgesteld in de loop van de referentiemaand.
Echter, wanneer de bevoegdheid was vastgesteld voor het lopende trimester op grond van één van de tewerkstellingen die nog wordt uitgeoefend in de loop van de referentiemaand, wordt de eerder vastgestelde bevoegdheid behouden. Deze bepaling laat toe het recht te stabiliseren ingeval van alternerende tewerkstellingen.
2. De rechthebbende bevindt zich uitsluitend in een situatie die wordt gelijkgesteld met tewerkstelling (artikel 3).
Om de bevoegde instelling vast te stellen moet nagegaan worden welke de situatie was van de rechthebbende vooraleer hij zich in een gelijkgestelde situatie bevond ; hij kon ofwel tewerkgesteld zijn ofwel zich in een situatie van toekenning bevinden.
In het eerste geval is de bevoegde instelling de instelling van de werkgever, in het tweede geval zal hij de instelling moeten opzoeken van de laatste tewerkstelling vóór de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de situatie van toekenning overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.
3. De rechthebbende bevindt zich uitsluitend in een situatie van toekenning (artikel 4).
Om de bevoegde instelling vast te stellen moet worden verwezen naar de situatie van de rechthebbende op het ogenblik waarop de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de situatie van toekenning, zich heeft voorgedaan.
4. De rechthebbende bevindt zich in één of meerdere verschillende situaties (artikel 5).
De eerste situatie die zich in de loop van de referentiemaand voordoet bepaalt de bevoegdheid.
Er wordt een uitzondering gemaakt op deze regel vermits de uitoefening van een beroepsaktiviteit binnen de toegelaten grenzen door een invalide of een gepensioneerde de bevoegdheid vastgesteld op grond van de situatie van toekenning niet wijzigt.
Zo ook wijzigt de uitoefening van een aktiviteit door een werknemer die zich in een periode van opzegging, werkloosheid of loopbaanonderbreking bevindt, niet de vaststelling van de bevoegdheid op grond van de gelijkgestelde situatie of de situatie van toekenning.
5. Dubbele bevoegdheid voor een bepaalde periode (artikel 6).
Wanneer er twee referentiemaanden bestaan die de bevoegdheid van verschillende kinderbijslaginstellingen kunnen bepalen uit hoofde van dezelfde rechthebbende, zal de bevoegdheid worden vastgesteld op grond van de eerste referentiemaand.
6. Er is een wijziging van rechthebbende in de loop van een trimester (artikel 7).
Wanneer er een wijziging is van rechthebbende in de loop van een trimester, wordt de kinderbijslaginstelling van de nieuwe voorrangsrechthebbende, vastgesteld op grond van de referentiemaand, bevoegd op de eerste dag van het volgende trimester.
Echter, opdat de wijziging van rechthebbende echt gevolgen zou kunnen hebben dient de voorrang nog effektief te zijn op de eerste dag van het trimester dat volgt, namelijk op het ogenblik waarop zij in principe een aanvang zou moeten nemen.
Daar de verhoogde bedragen maandelijks worden toegekend, zullen, wanneer de nieuwe rechthebbende een recht opent op één van de bijslagen bedoeld in de artikelen 42bis of 50ter, deze bijslagen bij toepassing van de artikelen 48 en 64 van de samengeordende wetten moeten betaald worden door de instelling die bevoegd is in de loop van het trimester.
7. De wijziging van rechthebbende doet zich voor ten behoeve van een wees (artikel 8).
De kinderbijslaginstelling die bevoegd is voor de kinderbijslag ten behoeve van de wees blijft zoals op dit ogenblik de instelling van de laatste tewerkstelling, gelijkgestelde situatie of situatie van toekenning van de overleden ouder, indien hij beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 56bis, § 1, of indien dit niet het geval is de instelling van de overlevende ouder die aan deze voorwaarden beantwoordt.
Echter, deze instelling wordt slechts bevoegd vanaf de eerste dag van het trimester dat volgt op het overlijden.
Zoals in punt 6 dient te worden opgemerkt dat het verhoogd bedrag voor de wees maandelijks moet worden betaald door de instelling die bevoegd is in de loop van het trimester van het overlijden van de ouder.
8. De bevoegdheden van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers
De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers heeft als opdracht de gezinsbijslag te betalen in de gevallen bepaald bij artikel 101, derde lid, van de samengeordende wetten.
De bevoegdheid van de Rijksdienst wordt zoals deze van de andere kinderbijslaginstellingen trimestrieel vastgesteld. Hierover is er in geen enkele bijzondere regel voorzien, de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers treedt in de plaats van de kinderbijslaginstelling die bevoegd verklaard wordt in de gevallen bedoeld bij artikel 101, derde lid, van de samengeordende wetten.
Dit houdt bijvoorbeeld in dat de dossiers door de Overheid niet meer zullen worden doorgezonden naar de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers op het ogenblik van de gebeurtenis (overlijden van de ambtenaar, pensioen...). Ingeval van overlijden van het Rijkspersoneelslid zal de bevoegdheid worden overgedragen overeenkomstig de bepalingen betreffende de wijziging van rechthebbende ten behoeve van een wees.
De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers zal bevoegd zijn voor de gepensioneerde van de Staat de kinderbijslag te betalen voor een trimester op grond van zijn situatie van toekenning in de loop van de referentiemaand.
Bovendien (artikel 10) is de Rijksdienst belast met het betalen van de gezinsbijslag wanneer de bevoegde instelling niet kan worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit. Dit zal het geval zijn wanneer twee aktiviteiten gelijktijdig worden uitgeoefend (dezelfde dag, op hetzelfde uur) zonder dat kan worden vastgesteld welke de eerste tewerkstelling was.
9. Overgangsbepalingen.
De bepalingen werden genomen ten einde de betaling van de gezinsbijslag voor het tweede trimester 1990 te verzekeren op grond van de bevoegdheden die in maart 1990 werden vastgesteld of bij gebreke ervan in februari 1990, opdat de overgang naar de trimestrialisering onder de beste voorwaarden zou kunnen verlopen.
Bovendien blijven de bevoegdheden, vastgesteld vóór 1 april 1990 voor de werklozen, gepensioneerden, invaliden en gedetineerden, behouden totdat er zich een nieuw element voordoet dat de bevoegdheid zou kunnen wijzigen.
Dit nieuw element zal in het merendeel van de gevallen een werkhervatting zijn.