In geval van dubbele plaatsing in een onthaalgezin en in een instelling blijken de kinderbijslaginstellingen verschillende oplossingen toe te passen.
Drie typegevallen kunnen zich voordoen:
a) de jeugdrechter, de adviseur voor hulp aan de jeugd of een jeugdbeschermingscomité neemt een beschikking tot dubbele plaatsing of beslissingen die leiden tot een dubbele plaatsing (bijvoorbeeld : internaat tijdens de week, onthaalgezin tijdens de weekends en de schoolvakanties);
b) de jeugdrechter, de adviseur voor hulp aan de jeugd of een jeugdbeschermingscomité neemt een beschikking tot plaatsing in een onthaalgezin, waarbij hij zijn instemming betuigt, tengevolge van een aanvraag van dit onthaalgezin, met het oog op het verblijf van de jongere in een instelling tijdens de week (dit akkoord wordt, in het algemeen, verleend tijdens de plaatsing);
c) de jeugdrechter, de adviseur voor hulp aan de jeugd of een jeugdbeschermingscomité neemt een beschikking tot plaatsing van de jongere in een onthaalgezin, maar in feite verblijft hij in een instelling tijdens de week, tengevolge van een initiatief van dit onthaalgezin.
Overwegende dat deze drie typegevallen verschillen in rechte, maar in feite identiek zijn ;
Overwegende dat dient verwezen te worden naar de artikelen 51, §3, 7° en 70 van de G.W. in geval van dubbele plaatsing (situatie opgenomen onder a);
heb ik besloten, krachtens artikel 51, §4 GW en na het advies te hebben gevraagd van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, de kinderbijslag toe te kennen, bij algemene afwijking, uit hoofde van de rechthebbende in het onthaalgezin ten behoeve van het kind dat zich bevindt in één van bovenvermelde typegevallen.
Het recht dat voortvloeit uit deze algemene afwijking geniet de voorrang voorzover het derde van de kinderbijslag wordt gestort aan het onthaalgezin (artikel 64, § 2, B, 1°, G.W.). Dit recht primeert bijgevolg op de rechten uit hoofde van anderen (ondermeer deze van de ouders).
A. Bij dubbele plaatsing is artikel 70 G.W. van toepassing in de volgende gevallen :
1.- Het kind is geplaatst in een instelling door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid(artikel 70, eerste lid, G.W.)en die niet bedoeld is in punt 2.
Het één derde van de kinderbijslag is verschuldigd aan de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 69, in dit geval de bijslagtrekkende van het onthaalgezin behoudens het geval waarin de jeugdrechter, bet jeugdbeschermingscomité (comité voor bijzondere jeugdzorg) of adviseur voor de hulp aan de jeugd in het belang van het kind een andere beslissing zou hebben getroffen.
2.- Het kind is geplaatst ten laste van de jeugdbescherming of van de hulp aan de jeugd (artikel 70, derde lid, G.W.)
Het één derde van de kinderbijslag is verschuldigd als volgt :
a) Er werd reeds vooraf een beslissing getroffen door de jeugdrechtbank, het jeugdbeschermingscomité (comité voor bijzondere juegdzorg) of de adviseur voor de hulp aan de jeugd.
In dit geval dient de betaling te worden verdergezet aan de aangeduide bijslagtrekkende.
b) Er is vooraf nog geen beslissing getroffen door de jeugdrechtbank, het jeugdbeschermingscomité (comité voor bijzondere jeugdzorg) of de adviseur voor de hulp aan de jeugd.
In dit geval dienen deze laatsten te worden ondervraagd over de aanwending van het één derde van de kinderbijslag.
B. Dubbele plaatsing zonder toepassing van artikel 70, G.W.
De drie derden worden toegekend aan het onthaalgezin.
De kinderbijslag dient te worden toegekend tegen het voordeliger bedrag waarin voorzien is voor geplaatste kinderen bedoeld bij artikel 51,§3, 7°, G.W.
Wanneer het derde van de kinderbijslag betaald wordt aan het onthaalgezin in situaties bedoeld in punt A dienen de kinderbijslaginstellingen de betreffende gemeenschapsoverheid erover in te lichten.
***
Deze omzendbrief treedt in werking op 1 april 1993 en is van toepassing op de plaatsingen vanaf deze datum, alsook op de hiervoor aangegeven typegevallen waarvoor de beslissing tot plaatsing zich situeert vóór 1 april 1993 en nà deze datum nog voortduurt.