De artikelen 9, 10 en 11 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies, 62 §3 en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, regelen de herziening van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de graad van zelfredzaamheid.
Overeenkomstig artikel 10 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991, zoals toegelicht door de omzendbrief C.O. 1258 van 26 maart 1992 betreffende de uitwerking van de vaststelling van de ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid, heeft de administratieve beslissing inzake de toekenning van de bijslag die uit de ambtshalve herziening voortvloeit uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de einddatum van geldigheid van de vorige medische beslissing valt.
De kinderbijslaginstellingen dienen zich hier strikt aan te houden.
De officiële mededeling van de medische beslissing, die werd genomen na het onderzoek van het kind in het geval van een ambtshalve herziening vermeldt dikwijls de datum van het onderzoek als de datum van het begin van de ongeschiktheid.
Deze datum situeert zich dikwijls vóór het einde van de juridische geldigheid van de vorige beslissing.
Als gevolg hiervan werd er ten onrechte te vroeg bijkomende kinderbijslag uit hoofde van de vermindering of het gebrek van de graad van zelfredzaamheid categorie II of III uitbetaald.
Er dient te worden op gewezen dat een medische beslissing zich enkel uitspreekt over een medisch aspect. De kinderbijslaginstellingen dienen op deze medische beslissing de desbetreffende wettelijke bepalingen en administratieve richtlijnen toe te passen.
In de mate dat de beslissing van de kinderbijslaginstelling genomen werd vóór 1 april 1992 en voor zover de begindatum van deze beslissing zich niet voor 1 april 1991 situeert, datum van inwerkingtreding van voormeld koninklijk besluit van 3 mei 1991, zullen deze beslissingen ten uitzonderlijke titel als rechtsgeldig beschouwd worden.
In de mate dat de beslissing door de kinderbijslaginstelling genomen werd vanaf 1 april 1992 dient desgevallend tot terugvordering te worden overgegaan.
Het kan uitzonderlijk voorkomen dat naar aanleiding van een ambtshalve herziening overeenkomstig artikel 10 van voormeld koninklijk besluit van 3 mei 1991, de aangewezen geneesheer van oordeel zou zijn dat een herziening overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van voormeld koninklijk besluit, dat namelijk in een herziening op verzoek van een geneesheer, voorziet zich opdringt.
In deze uitzonderlijke procedure die tot de uitsluitende bevoegdheid van de aangeduide geneesheer behoort waarbij de bevoegde instellingen terzake geen appreciatiebevoegdheid bezitten, zal de ingangsdatum van de nieuwe medische beslissing deze zijn zoals bepaald in de omzendbrief C.O. 1258 dd. 26 maart 1992 onder punt 3 - Medische herziening op verzoek van de bevoegde instelling of van de genees
heer -:
"Het hoger of het lager bedrag zal dan ook worden verleend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de gebeurtenis (vb. tewerkstelling, gewijzigde graad van handicap of zelfredzaamheid) plaats vindt behoudens indien deze gebeurtenis zich voordoet op de eerste dag van de maand, in welk geval dit bedrag vanaf die dag wordt verleend."
Telkens wanneer een geneesheer naar aanleiding van een ambtshalve herziening van deze mogelijkheid bepaald in voormeld artikel 9, vierde lid, gebruik maakt, zal de kinderbijslaginstelling hiervan duidelijk worden op de hoogte gebracht middels een schrijven gevoegd bij de medische vaststelling. De bevoegde instelling zal akte nemen van de medische beslissingen en zal ze toepassen overeenkomstig de bepalingen opgenomen in deze omzendbrief.