Artikel 1. De kinderbijslagen, de adoptiepremies en de geboortetoeslagen worden aan de personeelsleden aangewezen in artikel 6 van dit besluit toegekend tot de bedragen en onder de voorwaarden van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslagen voor de loonarbeiders.
Deze toelagen worden onder dezelfde voorwaarden toegekend aan de personeelsleden die gedurende meer dan zes achtereenvolgende maanden hun ambt buiten het Rijk uitoefenen en er hun kinderen opvoeden. Zij blijven behouden, na de terugkeer van de personeelsleden in België, voor hun kinderen die buiten het Rijk voortstuderen.
Art. 2. (Opgeheven)
Art. 3. § 1. (Opgeheven)
§ 1bis. (Opgeheven)
§ 1ter. (Opgeheven)
§ 2. Aan de kinderbijslag toegekend krachtens artikel 1 wordt een maandelijks supplement toegevoegd gelijk aan tweemaal het bedrag van die bijslag voor de kinderen van de hiernavermelde personeelsleden die gedurende meer dan zes achtereenvolgende maanden hun ambt buiten het Rijk uitoefenen:
1° de personeelsleden der buitendiensten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel;
2° de militaire attachés bij Onze ambassades, hun adjuncten en het hun toegevoegde ondergeschikt personeel;
3° de landbouwattachés en de adjunct-landbouwattachés door het Ministerie van Landbouw gedetacheerd bij sommige van Onze ambassades;
4° de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten zoals bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met vaste dienst belast in het buitenland voor verbindingsopdrachten met buitenlandse of supranationale politiediensten, alsook aan die die zijn aangewezen met vaste dienst voor een opdracht bij Interpol;
5° de personeelsleden van de Veiligheid van de Staat die een functie van verbindingsofficier bij een internationaal organisme in het buitenland uitoefenen;
6° de personeelsleden van de Administratie der douane en accijnzen die de functie van douaneattaché uitoefenen in het buitenland;
7° de personeelsleden van de Administratie der douane en accijnzen die de functie van verbindingsofficier uitoefenen bij de Europese Politiedienst.
Deze supplementen worden, na de terugkeer van de personeelsleden in België, verder verleend voor hun kinderen van minder dan 21 jaar die buiten het Rijk, voortstuderen.
Art. 4. Van de bijzondere voordelen door dit besluit toegekend zijn evenwel uitgesloten de personeelsleden:
1° wier echtgenoot, als loonarbeider of daarmede gelijkgestelde, een van de voorwaarden vervult bepaald bij artikel 64, § 2, A, 1°, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslagen voor de loonarbeiders of geen uitkeringen meer bekomt omdat het kind de bij de gecoördineerde wetten vastgestelde leeftijd heeft overschreden;
2° die, zonder kinderen uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste te hebben kinderbijslagen bekomen:
a) hetzij bij toepassing van artikel 114 van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938, bepaald bij de wet van 10 juni 1937 welke de kinderbijslagen van toepassing maakt op de werkgevers en op de niet-loontrekkende arbeiders;
b) hetzij ter uitvoering van artikel 66 van de gecoördineerde wetten.
Art. 5. De kinderbijslagen bedoeld bij artikel 1 worden betaald aan de bijslagtrekkende als volgt:
-
voor de maand augustus 2017 op 1 september 2017;
-
voor de maand september 2017 op 3 oktober 2017
-
voor de maand oktober 2017 op 6 november 2017;
-
voor de maand november 2017 op 6 december 2017;
-
voor de maand december 2017 op 8 januari 2018.
Voor de maanden na december 2017 worden de kinderbijslagen bedoeld bij artikel 1, overeenkomstig artikel 71, § 1, van de algemene kinderbijslagwet betaald.
Art. 6. Dit besluit is van toepassing:
1° op het personeel der ministeries ;
2° op de officieren en beroepsmilitairen van lagere rang en op de militaire werklieden van de krijgsmacht met uitzondering van de reserveofficieren die wederopgeroepen worden om de normale prestaties van vredestijd te verrichten ;
3° met uitzondering van artikel 5 voor de leden van de korpsen van de lokale politie, voor dewelke de betalingen volgens dezelfde regels blijven geschieden als deze die op het personeel van de lokale en provinciale besturen van toepassing zijn, aan de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten zoals bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ;
4° (Opgeheven).
Art. 7. De bepalingen van dit besluit worden uitgebreid tot de in artikel 6 bedoelde personeelsleden die de kinderbijslagen ontvangen door toedoen van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, op grond van de bepalingen van artikel 101, derde en vierde lid, van de gecoördineerde wetten.
Art. 8. Het besluit van de Regent van 16 maart 1950 betreffende de kinderbijslagen toegekend aan het door de Staat bezoldigd personeel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 januari 1954, 16 maart 1959, 24 juli 1963, 9 april 1964 en 2 juli 1964 wordt opgeheven.
Art. 9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1964.
Zie eveneens de wet van 14.2.1961, art. 72 (BS 15.2.1961): "De provinciale en gemeentelijke agenten genieten ook, onder dezelfde voorwaarden als het personeel der ministeries, de volgende toelagen: haard- en standplaatstoelage, kinderbijslagen, vakantiegeld en gezinsvakantiegeld. Geen enkele andere toelage of vergoeding mag worden toegekend dan binnen de grenzen van de door de Koning vastgestelde algemene bepalingen."