(.....)
Art. 6. § 4. De kinderen van invaliden wier vergoedbare invaliditeit op grond van deze wet 100 pct. bereikt, ontvangen vergoedingen gelijk aan de gezinsbijslag verschuldigd aan de kinderen van de werkonbekwame arbeiders bedoeld in artikel 56, § 2, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Die vergoedingen zijn verschuldigd tot de leeftijd van 18 jaar. Deze leeftijdsgrens valt weg voor de kinderen die reeds vóór die leeftijd ongeschikt zijn om enig beroep uit te oefenen wegens hun lichaams- of geestestoestand. In dat geval blijft het genot van deze paragraaf verworven voor de duur van de ongeschiktheid ; deze wordt vastgesteld door de gerechtelijk-geneeskundige dienst.
Met ingang van 1 oktober 1964, blijven de vergoedingen, bij deze paragraaf bepaald, tot de leeftijd van 21 of 25 jaar behouden ten gunste van de kinderen die voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 62 van dezelfde gecoördineerde wetten.
Van de vergoedingen bij deze paragraaf bepaald, komen in mindering:
1° de gezinsbijslag verschuldigd bij toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
2° de gezinsbijslag bepaald bij het koninklijk besluit van 26 maart 1965, betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;
3° de gezinsbijslag bepaald bij het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938, genomen in uitvoering van de wet van 10 juni 1937, tot uitbreiding van de kindertoeslagen tot de werkgevers en tot de zelfstandigen;
4° de gezinsvergoedingen waarvan de samenvoeging met de prestaties verleend op grond van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders is in toepassing van artikel 60 van die wetten.
De vergoedingen worden ten laste van de Staat uitbetaald door bemiddeling van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.
De vereiste kredieten om de Rijksdienst schadeloos te stellen worden opgenomen van de kredieten daartoe uitgetrokken op de begroting der pensioenen.
Door het Dotatiefonds, opgericht bij het koninklijk besluit nr. 16 van 22 juli 1939, worden provisionele voorschotten ter beschikking gesteld van de genoemde Dienst, welke van dezelfde kredieten dienen opgenomen te worden. (1)
(.....)
Art. 12. § 4. Als rechthebbenden in de zin van deze wet worden aangemerkt :
(.....)
2° de wettige, gewettigde en aangenomen kinderen, de natuurlijke kinderen door het slachtoffer erkend, de natuurlijke kinderen die niet door hun moeder erkend zijn indien de naam van de moeder, welke slachtoffer is van de oorlogshandeling op de geboorteakte vermeld staat, de natuurlijke kinderen die niet door hun vader erkend zijn indien die vader, welke slachtoffer van de oorlogshandeling is, veroordeeld was om hun het jaarlijks pensioen bedoeld in artikel 340b van het Burgerlijk Wetboek uit te betalen.
Om voor deze wet in aanmerking te komen, moeten die kinderen verwekt zijn vóór het schadelijk feit of gesproten zijn, hetzij uit een huwelijk aangegaan vóór het schadelijk feit, hetzij een huwelijk aangegaan binnen de termijnen gesteld bij vorenstaand 1bis. (2)
Is het slachtoffer de man, dan kan het kind geen enkele aanspraak hebben wanneer het driehonderd dagen na de ontbinding van het huwelijk is geboren of wanneer bewezen is dat de man gedurende de tijd die verlopen is sedert de driehonderste tot de honderste dag vòòr de geboorte van dat kind, hetzij uit oorzaak van verwijdering, hetzij tengevolge van enig toeval, in de fysische onmogelijkheid was om met zijn vrouw gemeenschap te hebben.
Art. 14. § 1. De kinderen bedoeld in artikel 12, § 4, 2°, ontvangen vergoedingen gelijk aan de gezinsprestaties verschuldigd voor de wezen bedoeld in artikel 56bis, § 2, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Artikel 6, § 4, leden 2 tot 6, van deze wet, zijn van toepassing. (3)
§ 2. Bovendien hebben de kinderen....
(.....)
§3. De leeftijdsgrens bepaald bij de §§ 1 en 2 worden niet in acht genomen voor de kinderen die reeds vóór die leeftijdsgrens wegens hun lichaams- of geestestoestand voor het uitoefenen van enig beroep ongeschikt zijn. (4)
In dat geval genieten zij voordelen zolang de ongeschiktheid voortduurt.
De ongeschiktheid wordt vastgesteld door de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst.
Artikel 14bis. Wijzigingen aangebracht in de gezinsprestaties toegekend krachtens de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zijn ambtshalve van toepassing op de artikelen 6, § 4, en 14, § 1 van deze wet. (5)
(.....)
Art. 18. De uitvoeringsbeslissingen die niet stroken met het bepaalde in artikel 6, § 4, en in artikel 14, § 1, van dezelfde wet van 15 maart 1954, zoals zij gewijzigd worden bij onderhavige wet, worden zonder tijdsbeperking herzien op aanvraag van de betrokkenen.
De herziening heeft uitwerking:
- op 1 oktober 1964 wanneer het de voordelen betreft die bepaald zijn bij artikel 6, § 4, vijfde lid, en bij artikel 14, § 1, vijfde lid, en op 1 januari 1967 wanneer het de voordelen betreft die bepaald zijn bij artikel 6, § 4, tweede lid, en bij artikel 14, § 1, tweede lid, voor zover de aanvraag ingediend wordt binnen de termijn van één jaar vanaf de inwerkingtreding van onderhavige wet; (6)
- de eerste dag van het kwartaal volgend om dat waarin de aanvraag ingediend werd, in de andere gevallen.
-----------------
(1) Aldus gewijzigd door de wet van 23.12.1970, art. 9, 2° (B.S. 13.1.1971).
(2) Aldus gewijzigd door de wet van 06.07.1964, art. 9, 2° (B.S. 24.07.1964), die uitwerking had vanaf 01.01.1964.
(3) Aldus gewijzigd door de wet van 23.12.1970, art. 16 (B.S. 13.01.1971).
(4) Aldus gewijzigd door de wet van 24.4.1957, art. 6, 12° (B.S. 1.5.1957).
(5) Aldus gewijzigd door de wet van 23.12.1970, art. 17 (B.S. 13.1.1971).
(6) Wet van 27.5.1969, art. 24 (B.S. 10.6.1969), van kracht vanaf 1.7.1969 wat art. 6 § 4 betreft.