Wettelijk samenwonen doet in bepaalde gezinssituaties de band ontstaan die vereist is tussen de rechthebbende en het rechtgevend kind voor het verkrijgen van een recht op gezinsbijslag. Het statuut van wettelijke samenwoning creëert zo nieuwe mogelijkheden om een recht te vestigen, naast de al bestaande mogelijkheden voor gehuwden en personen die een feitelijk gezin vormen.
Om gezinsbijslag te krijgen op grond van het vormen van een feitelijk gezin moeten drie actoren effectief samenwonen: de rechthebbende, de partner van de rechthebbende en het kind of de kinderen van die partner.
Bij wettelijke samenwoning (of na afloop daarvan), kan in bepaalde gezinssituaties ook een recht op gezinsbijslag bestaan wanneer maar twee van deze actoren werkelijk samenwonen.
In de praktijk betekent dat, wanneer de toekenningsvoorwaarden voor het recht op gezinsbijslag vervuld zijn doordat de actoren een feitelijk gezin vormen, de kinderbijslaginstelling niet meer moet nagaan of er ook sprake (geweest) is van een wettelijke samenwoning.
Wanneer er geen feitelijk gezin gevormd wordt, moet de kinderbijslaginstelling wel onderzoeken of het de gezinsbijslag kan toekennen op basis van een wettelijke samenwoning.
Wanneer kan een (ex-)wettelijk samenwonende rechthebbende zijn voor niet bloed- of aanverwante kinderen?
Twee personen wonen of woonden wettelijk samen, maar vormen geen feitelijk gezin (meer)
De potentiële rechthebbende kan recht hebben op gezinsbijslag voor deze kinderen, als die tot zijn gezin behoren of vanuit zijn gezin in een instelling geplaatst zijn:
- de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, maar met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond heeft en met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de adoptiekinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, maar met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de adoptiekinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond heeft en met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de kinderen onder pleegvoogdij van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de kinderen onder pleegvoogdij van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond heeft en met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt.
De potentiële rechthebbende kan ook recht hebben op gezinsbijslag voor deze kinderen, als die tot zijn gezin behoren:
- de kleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, maar met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de kleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond heeft en met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de achterkleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, maar met wie hij geen feitelijk gezin (meer) vormt;
- de achterkleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond heeft en met wie hij geen feitelijk gezin meer vormt;
- de neven en nichten van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, maar met wie hij geen feitelijk gezin meer vormt;
- de neven en nichten van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond heeft en met wie hij geen feitelijk gezin meer vormt.
Twee personen wonen wettelijk samen en vormen samen een feitelijk gezin
De potentiële rechthebbende kan recht hebben op gezinsbijslag voor bepaalde kinderen die niet tot zijn gezin behoren:
- de niet tot zijn gezin behorende kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont en met wie hij een feitelijk gezin vormt;
- de niet tot zijn gezin behorende adoptiekinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont en met wie hij een feitelijk gezin vormt;
- de niet tot zijn gezin behorende kinderen onder pleegvoogdij van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont en met wie hij een feitelijk gezin vormt.
De potentiële rechthebbende kan ook recht hebben op gezinsbijslag voor deze kinderen die vanuit zijn gezin in een instelling geplaatst zijn:
Op voorwaarde dat de kinderen onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van de rechthebbende.
Of wanneer hij diezelfde kleinkinderen en achterkleinkinderen uitsluitend of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een instelling of bij een particulier.
- de kleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont en een feitelijk gezin vormt;
- de achterkleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont en een feitelijk gezin vormt.
Er bestaat dus geen recht als de potentiële rechthebbende gescheiden leeft van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont of met wie hij wettelijk heeft samengewoond, en die persoon zijn kind, (achter)kleinkind, neef of nicht zelf opvoedt in zijn eigen gezin.
Wettelijk samenwonen verandert de voorrangsorde van rechthebbenden niet
Wettelijk gaan samenwonen, verandert de voorrangsorde van de rechthebbenden niet. Dat geldt zowel voor de regels van samenloop in de Algemene Kinderbijslagwet, als voor de samenloop met andere regelingen.
Het statuut van wettelijk samenwonende vormt dus geen basis voor een voorrangsrecht op kinderbijslag.
Het voorrangsrecht bepaalt welke potentiële rechthebbende het recht op kinderbijslag bij voorrang moet openen.
De interne voorrangsregels regelen de voorrang om een recht op kinderbijslag te openen tussen verschillende potentiële rechthebbenden (vb. voorrang van de vader op de moeder,...).
De externe voorrangsregels regelen:
- de voorrang tussen de gezinbijslag (Algemene Kinderbijslagwet) en de gewaarborgde gezinbijslag;
- en de voorrang tussen de Belgische en de buitenlandse kinderbijslagregelingen.