De programmawet van 20 juli 2006 bevat de volgende bepalingen:
- in Hoofdstuk 2, bepalingen betreffende de strijd tegen fraude met sociale uitkeringen, met als doel de overheidsinstellingen die kinderbijslag uitkeren aan hun personeel (contractueel en/of statutair) op te leggen hun dossiers te integreren in het Kadaster tegen 1 april 2007;
- in Hoofdstuk 3, bepalingen ter vervanging van artikel 120bis KBW dat de verjaringstermijnen bepaalt voor de terugvordering van ten onrechte betaalde gezinsbijslag.
Deze omzendbrief bespreekt de bepalingen die artikel 120bis KBW vervangen. De onderrichtingen hierna hebben als doel u de mogelijkheid te bieden de toepassing van de nieuwe bepalingen, die in werking treden op 1 oktober 2006, voor te bereiden.
Artikel 120bis KBW wordt vervangen vanaf 1 oktober 2006.
Inhoudelijk voorzien de nieuwe wettelijke bepalingen het volgende:
- in geval van een administratieve fout in het voordeel van een bijslagtrekkende die te goeder trouw is, de invoering van een nieuwe verjaringstermijn van een jaar;
- in geval van fraude: vervanging van de termijn van 10 jaar door een termijn van 5 jaar;
- in de andere gevallen: de vervanging van de termijn van 5 jaar door een termijn van 3 jaar.
De onderrichtingen hierna hebben betrekking op:
- punt 2.1., een opnieuw onderzoeken van de basisbegrippen;
- punt 2.2., een nieuwe verjaringstermijn in geval van administratieve fout;
- punt 2.3., een beperking van de duur van de momenteel voorziene verjaringstermijnen;
- punt 2.4., de vernieuwing van het stuiten van de verjaring;
- punt 2.5., de toepassing van de nieuwe wet in de tijd;
- punt 2.6., de administratieve en financiële maatregelen die deze wijzigingen begeleiden.
1. Opnieuw onderzoeken van de basisbegrippen
Iedere onverschuldigde betaling van kinderbijslag is een betaling verricht in strijd met de wettelijke en reglementaire bepalingen.
Deze onverschuldigde betaling vloeit voort uit een fout van de uitbetalingsinstelling.
De wet voorziet verjaringstermijnen, die erop neerkomen dat de uitbetalingsinstelling na het verstrijken van een bepaalde tijdspanne niet meer de terugbetaling van de per vergissing betaalde sommen mag vragen.
De duur van deze verjaringstermijnen is gemoduleerd op basis van de oorzaak van de onverschuldigde betaling.
De nieuwe wet verdiept deze benadering door een nieuwe reden van onverschuldigde betaling te onderscheiden (de fout van de uitbetalingsinstelling) en koppelt er een nieuwe verjaringstermijn aan (1 jaar).
Op basis van de nieuwe wet moeten de volgende gevallen onderscheiden worden:
- de instelling heeft zich (door eigen fout) vergist: de fout is aan te rekenen aan de instelling en kan voortkomen uit het feit dat geen rekening is gehouden met de relevante regel van het recht (rechtsfout), of dat geen rekening is gehouden met relevante feiten (feitelijke fout): de verjaringstermijn is in dit geval een jaar als de sociaal verzekerde te goeder trouw de onverschuldigde betaling ontving (debet A);
- de instelling werd ertoe gebracht een fout te maken (debet B): de fout kan niet aangerekend worden aan de instelling omdat ze is uitgelokt, ofwel door de sociaal verzekerde (fraude of het niet doorgeven van gegevens), of door een derde; naar gelang er al dan niet fraude is gepleegd door de sociaal verzekerde, is een termijn van 5 jaar of van 3 jaar van toepassing.
Volledigheidshalve moet ook het geval vermeld worden waar de instelling betaalde in de plaats van een instelling van een andere kinderbijslagregeling (debet C): het bedrag wordt niet direct van de sociaal verzekerde teruggevraagd en de terugvordering gebeurt via de bevoegde instelling; er is geen verjaringstermijn voor de regularisaties tussen instellingen.
2. Nieuwe verjaringstermijn in geval van fout van de instelling in het voordeel van een bijslagtrekkende die te goeder trouw is: 1 jaar (debetten A)
Een verkorte verjaringstermijn van 1 jaar is van toepassing:
- als de uitbetalingsinstelling bij de beslissing tot toekenning een rechtsfout of een materiële fout beging;
en
- als de bijslagtrekkende niet wist, of niet moest weten, dat hij geen recht had op de ten onrechte uitgekeerde bijslag.
In administratieve zin spreekt men voortaan van "debetten A" als deze dubbele voorwaarde is vervuld.
2.1. Rechtsfout of materiële fout bij de beslissing tot toekenning
De nieuwe wet voorziet het geval van een onverschuldigde betaling die voortvloeit uit een beslissing van een fonds dat er ten onrechte van uit ging dat aan de bijslagtrekkende gezinsbijslag verschuldigd was.
2.1.1. In geval van rechtsfout heeft de instelling de relevante rechtsregel niet toegepast.
Bijvoorbeeld, bij een kind dat de lessen met beperkt leerplan voortzet na de periode van onvoorwaardelijk recht en een winstgevende activiteit uitoefent, past de dossierbeheerder per vergissing het criterium van de duur van de arbeidstijd toe (240 uur per kwartaal) in plaats van het criterium van het bedrag van de vergoeding (443,89 EUR per maand) om te bepalen of de activiteit al dan niet toegelaten is, en betaalt op deze basis ten onrechte kinderbijslag uit.
2.1.2. De feitelijke fout veronderstelt daarentegen dat de instelling per vergissing geen rekening heeft gehouden met de feitelijke toestand.
In het hierboven gegeven voorbeeld kan men zich voorstellen dat de dossierbeheerder geen kennis had genomen van het bestaan van een winstgevende activiteit die leidde tot een vergoeding hoger dan 443,89 EUR per maand.
Er is maar sprake van een fout door de instelling ten opzichte van de feitelijke situatie vanaf het moment dat deze situatie bekendwas bij de instelling ofmoest beschouwd worden als bekend, wat veronderstelt:
- dat de sociaal verzekerde volledig en exact de gegevens meedeelde aan de uitbetalingsinstelling die hij moest leveren in het raam van het onderzoek van zijn recht op gezinsbijslag;
- dat de uitbetalingsinstelling beschikte over exacte gegevens in het bezit van of meegedeeld door derden ;
- dat de uitbetalingsinstelling beschikte over de nodige termijn voor de verwerking van de informatie in zijn bezit.
Deze drie elementen worden hierna besproken.
-- De sociaal verzekerden kennen een verplichting tot verklaring van elementen die relevant zijn voor het onderzoek van hun rechten.
Deze algemene verplichting voortkomend uit de jurisprudentie wordt gepreciseerd in het koninklijk besluit van 12 april 1984, dat zowel de rechthebbende als de bijslagtrekkende oplegt om onmiddellijk het fonds in te lichten van elk element dat een weerslag zou kunnen hebben op hun recht op gezinsbijslag.
De sociaal verzekerden zijn dus verplicht uit eigen beweging het bestaan van elementen te melden die een invloed zouden kunnen uitoefenen op hun recht. A fortiori zijn ze verplicht exact te antwoorden op vragen (o.a. de standaardformulieren) die de fondsen tot hen richten.
Als het fonds ten onrechte bijslag uitkeerde omdat het niet beschikte over gegevens die de sociaal verzekerden moesten meedelen, uit eigen beweging of op verzoek van dit fonds, dan is de verjaringstermijn van een jaar niet van toepassing op de onverschuldigde betaling die voortvloeit uit deze feitelijke situatie.
Op te merken valt echter dat de instellingen van sociale zekerheid krachtens artikel 11 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, verplicht zijn, wanneer sociale gegevens beschikbaar zijn in het netwerk, die te vragen aan de KSZ.
De sociaal verzekerden kunnen dus niet worden verplicht gegevens door te sturen die via de fluxen ter beschikking staan van de fondsen en dus kan hen niet verweten worden gegevens die beschikbaar zijn in het netwerk niet te hebben meegedeeld in verband met een onverschuldigde betaling.
-- De evaluatiefout moet begaan zijn door het fonds dat de beslissing tot toekenning nam.
Als een fonds een fout beging door onjuiste informatie, geleverd door een andere instelling van sociale zekerheid of door iedere andere derde, dan is de verjaringstermijn van een jaar niet van toepassing op de onverschuldigde betaling voortvloeiend uit deze onjuiste informatie.
Bij wijze van uitzondering op deze algemene regel gaat men ervan uit dat de diverse instellingen die kinderbijslag betalen krachtens de Kinderbijslagwet (privé- en overheidssector) een enkele en zelfde gemeenschap vormen (zie met name art. 173bis, KBW). Bijgevolg kan een uitbetalingsinstelling van kinderbijslag nooit beschouwd worden als een derde.
-- Een redelijke termijn moet gelaten worden aan het fonds om de relevante informatie die het ontving te verwerken.
De nieuwe bepalingen leiden ertoe een uitbetalingsinstelling te sanctioneren die per vergissing niet de nodige maatregelen trof om een correcte beslissing te nemen. Voor ervan uit te gaan dat een fout werd begaan, moet een redelijke termijn voor de verwerking van de ontvangen informatie verstreken zijn.
Bij wijze van algemene regel bepaalt men dat het fonds beschikt over een termijn voor het verwerken van informatie van 15 kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van de informatie.
In verband met de elektronische fluxen gaat men uit van het principe dat de datum van ontvangst van de informatie valt zeven dagen na de datum van verwerking van de informatie door de KSZ.
Als de termijn van 15 kalenderdagen vanaf de ontvangst van de informatie verstreken is, moet men ervan uitgaan dat de informatie beschikbaar was, maar dat het fonds er per vergissing niet op gesteund heeft.
Welke gegevens worden de fondsen geacht te bezitten en te verwerken binnen de opgelegde termijnen? Het gaat om alle gegevens waarover ze beschikken met naleving van de werkprocedures gedefinieerd conform de administratieve onderrichtingen geldend voor het vaststellen van het recht en de berekening van het te betalen bedrag.
De hierna vermelde termijnen en definities zullen eventueel aangepast worden op basis van de jurisprudentie die de rechtsmachten terzake zullen ontwikkelen.
2.2. Goede trouw van de debiteur bij de betaling
De sociaal verzekerde die ten onrechte bijslag ontving ten gevolge van een fout die het fonds moet aangerekend worden is verplicht tot terugbetaling als hij wist of moest weten dat hij er geen recht op had.
De wet wilde een sociaal verzekerde die te goeder trouw was, selectief beschermen tegen foutieve handelingen van de administratie. Deze voorwaarde van goede trouw is enkel vervuld wanneer de sociaal verzekerde niet kon twijfelen aan de gegrondheid van de beslissing tot uitbetaling die ten onrechte werd genomen ten opzichte van hem.
De wettekst die het feit van 'weten of moeten weten' voorziet, duidt aan dat men het standpunt moet innemen van een sociaal verzekerde die handelt met 'normale voorzichtigheid en toewijding', en niet dat van de concrete sociaal verzekerde die de onverschuldigde betaling ontving. Zo heeft het feit geen weerslag dat de concrete sociaal verzekerde het slachtoffer was van omstandigheden (ziekte, zwakzinnigheid, gebrekkige kennis van de taal,...) die op het moment van de betaling zijn begrip konden schaden.
De materie zal geval per geval moeten geëvalueerd worden. Als algemene regel kan men stellen dat de bijslagtrekkende 'wist of moest weten' als hij:
- onverschuldigde bijslag ontving wegens frauduleuze handelingen of valse of bewust onjuiste verklaringen afgelegd door hem;
- voor de onverschuldigde betaling bijzondere of algemene informatie had (controleformulieren met precisies over een bepaalde situatie die de sociaal verzekerde kende) die de pertinentie weerlegt van de later ten onrechte genomen beslissing tot toekenning;
- wegens de aard van de betaling zelf (o.a. dubbele betaling van een zelfde bedrag aan kinderbijslag voor eenzelfde periode; kennisgeving van de toekenning van een sociale toeslag terwijl de rechthebbende zich niet in een dergelijke situatie bevindt,...) onmogelijk niet op de hoogte kon zijn van het onverschuldigde karakter van de betaling.
3. Beperking van de andere verjaringstermijnen (debetten B)
De huidige termijn van tien jaar in geval van fraude van de sociaal verzekerde wordt teruggebracht tot 5 jaar. De wettelijke definitie van fraude, die frauduleuze handelingen of valse of bewust onvolledige verklaringen omvat, blijft identiek ten opzichte van vroeger. De in dit verband tot nu toe ontwikkelde jurisprudentie blijft dus van toepassing.
In gevallen waar er noch fraude is van de sociaal verzekerde, noch een administratieve fout in het voordeel van de bijslagtrekkende die te goeder trouw is, wordt de 'normale' verjaringstermijn teruggebracht tot 3 jaar.
Opmerking
De begrippen 'te goeder trouw bij de betaling' - 'debiteur die redelijkerwijze wist of moest weten dat hij een onverschuldigde betaling ontving' - 'fraude' en 'relevante informatie die moet meegedeeld worden door de rechthebbende/bijslagtrekkende' zijn niet nieuw.
Deze begrippen worden al gehanteerd, bij het bepalen van het percentage van de inhoudingen dat moet toegepast worden, voor het bepalen van de verjaringstermijn die moet ingeroepen worden (oude wetgeving, voor het begrip fraude) en bij het afzien van terugvordering als die sociaal tegen-aangewezen is.
Het is niet mogelijk een exhaustieve definitie te geven van de situaties die overeenkomen met deze algemene begrippen: de toepassing van deze begrippen zal afhangen van de kenmerken eigen aan de reële behandelde dossiers, onder voorbehoud van de controle a posteriori van de hoven en rechtbanken.
4. Het bijzondere geval van betalingen in plaats van een andere instelling (debetten C)
De debetten C betreffen de bedragen die de kinderbijslagfondsen ten onrechte betaalden in plaats van een instelling van een andere kinderbijslagregeling, en dit ten belope van het bedrag verschuldigd door de andere kinderbijslagregeling.
De kinderbijslagfondsen moeten de onverschuldigde betaling maar boekhoudkundig verwerken en opnemen in hun kwartaalaangifte als is vastgesteld dat de bijslag betaald door het fonds niet verschuldigd was en wanneer de instelling van de andere regeling het recht heeft vastgesteld.
Het is mogelijk dat het bedrag dat kan terugbetaald worden door de andere regeling lager is dan het bedrag dat betaald is door de kinderbijslagfondsen. Het bedrag van het verschil dat niet kan terugbetaald worden door de andere instelling wordt een debet A of B.
Om te vermijden dat de kinderbijslagfondsen wegens de verjaring het bedrag van het verschil niet meer zouden kunnen terugvragen van de debiteur tijdens het onderzoek van het recht door de andere instelling, betekenen de fondsen de onverschuldigde betaling conservatoir aan de persoon die de betaling ontving, en dit om de verjaring te stuiten. Hiertoe zal de Rijksdienst de vereiste motiveringsmodules ter beschikking stellen van de kinderbijslagfondsen.
Volledigheidshalve moet aangestipt worden dat de uitzonderlijke regularisaties tussen kinderbijslagfondsen eveneens vallen onder de debetten C. Deze regularisaties moeten verricht worden wanneer het oorspronkelijke fonds ten onrechte de betalingen voortzette nadat het opgehouden was bevoegd te zijn (zie omzendbrief 996/58 van 12 januari 2006 - brevet van rechthebbende - gids van de gebruiker, punt 2.2.5.).
5. Vernieuwing van het stuiten van de verjaring
Een aangetekende brief met kennisgeving van de onverschuldigde betaling stuit de verjaring op de datum van verzending. Vanaf dat moment begint een nieuwe verjaringstermijn van dezelfde duur te lopen.
Zo legt het stuiten van een verjaringstermijn van 1, 3 of 5 jaar het verzenden van een aangetekende brief op binnen respectievelijk het jaar, binnen 3 jaar en binnen 5 jaar na het eerste stuiten, en zo verder.
Te noteren valt dat in geval van een debet C het fonds dat betaalde in plaats van een andere instelling het stuiten van de verjaring moet vernieuwen met het vermoeden dat er een negatief saldo zal overblijven na de terugbetaling door de bevoegde instelling: naar gelang dit saldo een debet A of een debet B vormt, en bij die laatste, of er al dan niet fraude is, zal het fonds rekening houden met de overeenkomstige verjaringstermijnen van respectievelijk 1, 3 of 5 jaar.
6. Toepassing van de wet in de tijd
6.1. Het nieuwe artikel 120bis KBW treedt in werking op 1 oktober 2006.
De toepassing van de nieuwe wet houdt dus geen enkel probleem in voor bedragen die ten onrechte betaald zijn vanaf die datum. Die onverschuldigde betalingen zullen uiteraard vastgesteld worden na de datum van inwerkingtreding en dus teruggevorderd worden volgens de nieuwe verjaringstermijnen.
6.2. Maar de vraag hoe de nieuwe wet moet toegepast worden in de tijd voor onverschuldigde betalingen van vóór 1 oktober 2006 stelt zich wel.
Daarvoor gelden de volgende regels.
6.2.1. Eerste regel: geen terugwerkende kracht
Als het debet verjaard was volgens de regels van toepassing vóór 1 oktober 2006, anders gezegd als het debet op 30 september 2006 verjaard is op basis van het op die datum geldende artikel 120bis (termijn van 5 of 10 jaar), begint door de wet geen nieuwe verjaringstermijn te lopen: dat debet is en blijft verjaard.
6.2.2. Tweede regel: onmiddellijke toepassing op 1 oktober 2006
Debetten die niet verjaard zijn op 30 september 2006blijven terugvorderbaar volgens de door de nieuwe wet bepaalde regels vanaf 1 oktober 2006.
Bij stuiting van de verjaring en hernieuwing van de stuiting van de verjaring moeten dus rekening gehouden worden met de nieuwe verjaringstermijnen vanaf 1 oktober 2006.
Voorbeelden
-- Door een administratieve vergissing wordt op 10 september 2005 ten onrechte betaald aan een debiteur die te goeder trouw is. Het debet wordt betekend op 31 oktober 2005 (oude verjaringstermijn: 5 jaar). Aangezien de nieuwe wet in werking treedt op 1 oktober 2006 (nieuwe verjaringstermijn: 1 jaar) moet binnen een jaar na die datum de verjaring opnieuw gestuit worden. Gebeurt dat niet, dan verjaart het debet op 1 oktober 2007 en kan vanaf die datum geen terugbetaling meer gevraagd worden van de debiteur.
Volgens de oorspronkelijk geldende verjaringstermijn (5 jaar) zou het debet op 31 oktober 2010 verjaard zijn.
-- Er wordt ten onrechte betaald op 10 maart 2005. Het gaat niet om een administratieve vergissing en ook niet om de gevolgen van fraude door de sociaal verzekerde (oude verjaringstermijn:
5 jaar). Aangezien de nieuwe wet in werking treedt op 1 oktober 2006 (nieuwe verjaringstermijn: 3 jaar) moet de verjaring gestuit worden binnen 3 jaar na die datum. Gebeurt dat niet, dan verjaart het debet op 1 oktober 2009 en kan vanaf die datum geen terugbetaling meer gevraagd worden van de debiteur.
Volgens de oorspronkelijk geldende verjaringstermijn (5 jaar) zou het debet op 10 maart 2010 verjaard zijn.
-- Door fraude van de sociaal verzekerde wordt ten onrechte betaald op 10 mei 2002 (oude verjaringstermijn: 10 jaar). Aangezien de nieuwe wet in werking treedt op 1 oktober 2006 (nieuwe verjaringstermijn: 5 jaar) moet de verjaring gestuit worden binnen 5 jaar na die datum. Gebeurt dat niet, dan verjaart het debet op 1 oktober 2011 en kan vanaf die datum geen terugbetaling meer gevraagd worden van de debiteur.
Volgens de oorspronkelijk geldende verjaringstermijn (5 jaar) zou het debet op 10 mei 2012 verjaard zijn.
6.2.3. Derde regel: de onmiddellijke toepassing op 1 oktober 2006 mag niet leiden tot een langere verjaringstermijn dan de oorspronkelijke
Volgens de algemene regels mag in geval van verkorting van de verjaringstermijn de inwerkingtreding van de nieuwe wet geen verjaringstermijn veroorzaken die in totaal langer is dan de oude verjaringstermijn.
Voorbeelden
-- Er wordt ten onrechte betaald op 10 september 2003. Het gaat niet om een administratieve vergissing en ook niet om de gevolgen van fraude door de sociaal verzekerde (oude verjaringstermijn: 5 jaar). Aangezien de nieuwe wet in werking treedt op 1 oktober 2006 zou de toepassing van de nieuwe verjaringstermijn van 3 jaar vanaf die datum de totale verjaringstermijn op meer dan 6 jaar brengen (verjaring op 1 oktober 2009).
Dit debet verjaart dus op tien september 2008, dus op het einde van de oude verjaringstermijn vervangen door de nieuwe wet (5 jaar).
-- Er wordt ten onrechte betaald op 10 april 2000, ingevolge fraude door de sociaal verzekerde (oude verjaringstermijn: 10 jaar). Aangezien de nieuwe wet in werking treedt op 1 oktober 2006 zou de toepassing van de nieuwe verjaringstermijn van 5 jaar vanaf die datum de totale verjaringstermijn op meer dan 11 jaar brengen (verjaring op 1 oktober 2011).
Dit debet verjaart dus op 10 april 2010, dus op het einde van de oude verjaringstermijn vervangen door de nieuwe wet (10 jaar).