Krachtens artikel 1, par. 1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vallen de werkvrouwen en het huispersoneel vanaf 1 januari 1970 onder de socialezekerheidsregeling omdat zij door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden.
(...)
Artikel 5 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 beperkt de toepassing van de sociale zekerheid tot de regeling voor verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit sector geneeskundige verzorging, en tot de rust- en overlevingspensioenregeling voor werknemers, wat de arbeiders betreft die, krachtens een arbeidsovereenkomst voor dienstboden, hoofdzakelijk huishoudelijke arbeid van lichamelijke aard verrichten voor de behoeften van de huishouding van de werkgever of van zijn gezin.
Uit deze teksten vloeit voort dat de wetgeving betreffende de kinderbijslag voor werknemers thans niet meer toepasselijk is op de belanghebbenden.
Maar deze toestand ontneemt de werkvrouwen en het huispersoneel elk recht op kinderbijslag, dan wanneer zij deze uitkering thans genieten.
Ten einde deze toestand te verhelpen heeft de Minister zich aangesloten bij een voorstel dat hem gedaan werd door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en dat ertoe strekt de kinderbijslag uit het reservefonds van de Rijksdienst uit te betalen aan de werkvrouwen en aan de dienstboden, die reeds kinderbijslag krachtens de regeling ontvangen of hem in de toekomst zouden kunnen ontvangen hebben indien de wettelijke voorwaarden niet gewijzigd waren.
Deze beslissing heeft tot gevolg dat vanaf 1 januari 1970:
1) de kinderbijslag, die toekomt aan de werkvrouwen en aan de dienstboden voor wie hoofdelijke bijdragen verschuldigd waren, door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers uit zijn reservefonds zou worden betaald;
2) de werkgevers vrijgesteld worden van de betaling van de bij artikel 77, bepaalde hoofdelijke bijdragen voor de werkvrouwen en de dienstboden.
(...)