Opgeheven vanaf 1.1.1999 - Wet van 10.6.1998, art. 3 (B.S. 15.8.1998)
Ten opzichte van de werknemers die vóór 1.1.1999 in dienst zijn getreden, blijft dit artikel van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
" Geen enkele bijdrage is verschuldigd uit hoofde:
1° van de dienstboden of huisbedienden, die bestendig bij hun werkgever kost en inwoon genieten, tenzij deze laatste hen terzelfder tijd bezigt aan werken die aanleiding geven tot het innen van een bijdrage;
2° van de werkvrouwen;
3° van de personen van vreemde nationaliteit op de monsterrol van een handelsvaartuig ingeschreven en die wegens niet gelijkstelling met de nationale arbeiders, het voordeel van deze wet niet genieten.
Onverminderd artikel 78, derde lid, zijn de werkgevers bovendien van bijdragen ontslagen uit hoofde van de personen die zij gewoonlijk minder dan achttien dagen per jaar of minder dan twee uren per dag tewerkstellen."