Artikel 62 uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 69 uit Kinderbijslagwet werknemers
19 april 2005 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 69, § 2bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 12.5.2005)
I. KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 APRIL 2005 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 69, § 2bis VAN DE SAMENGEORDENDE WETTEN
Het koninklijk besluit dat hierna besproken wordt, bepaalt:
- de bijslagtrekkende in het geval van ontvoering van het kind;
- wat verstaan moet worden onder het begrip "ontvoering van het kind";
- de periode van aanduiding van deze bijslagtrekkende.
Bepaalde principes van dit koninklijk besluit zijn nieuw; andere zijn gelijk aan de principes vermeld in de ministeriële omzendbrief nr. 572.
1. Bijslagtrekkende
Kan worden beschouwd als bijslagtrekkende de persoon aangeduid bij het koninklijk besluit volgens een bepaalde orde van voorrang, indien deze persoon aan twee voorwaarden voldoet.
Orde van aanduiding
De orde van aanduiding van de bijslagtrekkende sluit aan bij de orde die werd vastgesteld bij de ministeriële omzendbrief nr. 572 en het bijhorende addendum, in die zin dat het de ouder, bijslagtrekkende of niet, voorrang krijgt ten opzichte van een andere persoon die bijslagtrekkende was voor de ontvoering van het kind. Deze orde werd evenwel vastgesteld rekening houdend met het feit dat de ontvoering door andere personen dan een ouder voortaan in aanmerking wordt genomen (zie punt 2). Aldus kunnen de volgende personen in deze volgorde bijslagtrekkende zijn:
1° de ouder (vader of moeder) die bijslagtrekkende was onmiddellijk voor de ontvoering van het kind;
2° bij gebrek hieraan, de moeder die geen bijslagtrekkende was onmiddellijk voor de ontvoering van het kind;
3° bij gebrek hieraan, de vader die geen bijslagtrekkende was onmiddellijk voor de ontvoering van het kind;
4° bij gebrek hieraan, indien geen van beide ouders kan worden aangeduid, de persoon die bijslagtrekkende was voor de ontvoering.
Er dient onderstreept te worden dat de regel met betrekking tot de aanduiding van de bijslagtrekkende in het geval van ontvoering van het kind zijn wettelijke basis vindt in artikel 69, § 2bis van de samengeordende wetten. Deze bepaling wijkt expliciet af van de andere regels voorzien in paragrafen 1 en 2 van artikel 69 van de samengeordende wetten. Dit betekent meer bepaald dat de regel bedoeld in artikel 69, § 1, derde lid van de samengeordende wetten betreffende de aanduiding van de bijslagtrekkende in het geval van scheiding van de ouders en gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag niet van toepassing is wanneer het kind ontvoerd is.
Voorwaarden
Bovendien worden er aan de personen aangeduid bij het koninklijk besluit twee voorwaarden opgelegd om beschouwd te kunnen worden als bijslagtrekkende:
1° Ze mogen niet rechtstreeks of onrechtstreeks hebben deelgenomen aan de ontvoering. Dit principe bestond reeds in de ministeriële omzendbrief nr. 572.
2° Zij moeten hun hoofdverblijfplaats hebben in België, en moesten deze reeds hebben op het ogenblik van de ontvoering (deze laatste voorwaarde is nieuw ten opzichte van de ministeriële omzendbrief nr. 572).
2. Begrip "ontvoering van het kind"
De definitie van het begrip "ontvoering van het kind" werd verruimd ten opzichte van de ministeriële omzendbrief nr. 572.
- Enerzijds beperkt de nieuwe definitie zich niet langer tot de ontvoering door één van de ouders, maar beoogt ze elke handeling die tot doel heeft het kind wederrechtelijk te onttrekken aan het gezag van één van zijn ouders, of van de persoon die bijslagtrekkende was onmiddellijk voor de ontvoering of van de instelling waar het kind geplaatst was.
Het is dus niet langer vereist dat het één van de ouders, vader of moeder, is die het kind (rechtstreeks of onrechtstreeks) ontvoerd heeft. Deze wijziging werd doorgevoerd om elke discriminatie te vermijden met betrekking tot de toekenning van kinderbijslag voor ontvoerde kinderen.
Er dient ook te worden verduidelijkt dat de nieuwe definitie van het begrip ontvoering niet van toepassing is op de gevallen van vermiste kinderen. In deze gevallen is er immers geen ontvoering geweest of ter kennis gebracht van de kinderbijslaginstelling.
- Anderzijds werden ook de vereisten in verband met de aangifte van ontvoering versoepeld. Deze aangifte kan voortaan ook worden gedaan bij Belgische overheden die bevoegd zijn inzake de ontvoering van kinderen. De ontvoering wordt voortaan in aanmerking genomen wanneer ze het voorwerp uitmaakt van een klacht of van een aangifte bij de politie, het parket of de voornoemde overheden. Deze wijziging maakt het aldus mogelijk om niet alleen rekening te houden met een aangifte van ontvoering in het kader van een strafprocedure, maar ook met een aangifte in het kader van een burgerlijke procedure. Het blijkt immers dat in bepaalde gevallen de ouder die slachtoffer is van de ontvoering van het kind geen strafrechterlijke procedure in gang wil zetten om makkelijker tot een vergelijk te komen met de ontvoerder en de snelle terugkeer van het kind te bewerkstelligen.
Onder Belgische overheden die bevoegd zijn inzake de ontvoering van kinderen wordt verstaan de Federale Overheidsdienst Justitie (Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden) en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Directie-generaal Consulaire Zaken).
- Tot slot dient het, zoals in het verleden, de ontvoering van een minderjarig kind te betreffen.
3. Periode van aanduiding van de bijslagtrekkende en inwerkingtreding van het koninklijk besluit
Terwijl de toekenning van de kinderbijslag op basis van de ministeriële omzendbrief nr. 572 beperkt was tot een periode van vijf jaar na de ontvoering van het kind, maakt het besproken besluit het mogelijk om kinderbijslag toe te kennen vanaf de ontvoering van het kind en zolang deze laatste de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt.
De bepalingen van het besproken koninklijk besluit treden in werking op 1 juni 2005.
Het recht op kinderbijslag kan dus vanaf juni 2005 vastgesteld worden op basis van deze nieuwe bepalingen, met dien verstande dat de ontvoering gebeurd kan zijn vóór 1 juni 2005.
Indien het recht op kinderbijslag toegekend met toepassing van de ministeriële omzendbrief nr. 572 is uitgedoofd (bijvoorbeeld ten gevolge van het feit dat de maximumperiode van toekenning van vijf jaar werd bereikt), maar er aan alle nieuwe toekenningsvoorwaarden vastgesteld bij het besproken koninklijk besluit is voldaan, dan kan het recht worden hersteld vanaf 1 juni 2005.
II. KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 APRIL 2005 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 102, § 1, EERSTE LID, VAN DE SAMENGEORDENDE WETTEN en MINISTERIEEL BESLUIT VAN 19 APRIL 2005 TOT BEPALING VAN DE VOORWAARDEN WAARONDER KINDERBIJSLAG WORDT TOEGEKEND UIT HOOFDE VAN PERSONEN DIE SLACHTOFFER ZIJN VAN DE ONTVOERING VAN HET KIND
(...)
III. ALGEMENE OPMERKINGEN
Onder dit punt worden bepaalde instructies vermeld die zijn overgenomen uit de ministeriële omzendbrief nr. 572.
1. Bedrag van de kinderbijslag
De kinderbijslag voor het ontvoerde kind wordt steeds betaald tegen de bedragen die vermeld zijn in de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en vastgesteld alsof het kind nog deel zou uitmaken van het gezin of de instelling waar het verbleef tot voor de ontvoering.
Ook de wijzigingen in hoofde van de rechthebbende zullen hun eventuele invloed hebben op het bedrag van de kinderbijslag.
Indien het kind voor de ontvoering in een instelling was geplaatst overeenkomstig artikel 70 van de samengeordende wetten, dan kunnen de twee derden van de kinderbijslag niet worden uitbetaald aan de instelling of de bevoegde overheid.
2. Het rechtgevend kind
- Er kan slechts kinderbijslag worden betaald voor een ontvoerd kind zolang het de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Indien het ontvoerde kind verjaart voor 1 september, kan de kinderbijslag worden betaald tot de leeftijd van 18 jaar overeenkomstig artikel 62, § 1 van de samengeordende wetten.
Indien het ontvoerde kind daarentegen verjaart na 31 augustus, kan het tussen 31 augustus van het kalenderjaar waarin het 18 jaar wordt en de datum waarop het 18 jaar wordt eventueel nog als rechtgevend worden beschouwd indien in voldoende mate kan worden aangetoond dat het nog voldoet aan voorwaarden om rechtgevend te zijn (bijv. studies of ongeschiktheid).
- Bovendien is de kinderbijslag overeenkomstig artikel 52, eerste lid, van de samengeordende wetten in principe niet verschuldigd ten behoeve van de kinderen die worden opgevoed of lessen volgen buiten het Rijk.
Overeeenkomstig artikel 52, derde lid, van de samengeordende wetten heb ik beslist, na daartoe vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers te hebben ingewonnen, een algemene vrijstelling van deze voorwaarden te verlenen ten behoeve van de ontvoerde kinderen die aan de andere in deze omzendbrief vermelde voorwaarden voldoen.
3. Opheffing
De ministeriële omzendbrief nr. 572 en het bijhorende addendum worden opgeheven.
Artikel 102 uit Kinderbijslagwet werknemers
19 april 2005 - Ministerieel besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt toegekend uit hoofde van personen die slachtoffer zijn van de ontvoering van het kind (BS 12.5.2005)
19 april 2005 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 102, § 1, eerste lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 12.5.2005)
I. (...)
(...)
II. KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 APRIL 2005 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 102, § 1, EERSTE LID, VAN DE SAMENGEORDENDE WETTEN en MINISTERIEEL BESLUIT VAN 19 APRIL 2005 TOT BEPALING VAN DE VOORWAARDEN WAARONDER KINDERBIJSLAG WORDT TOEGEKEND UIT HOOFDE VAN PERSONEN DIE SLACHTOFFER ZIJN VAN DE ONTVOERING VAN HET KIND
De ontvoering van het kind kan ook gevolgen hebben op de aanduiding van de rechthebbende.
Het kan immers zijn dat er ten gevolge van de ontvoering van het kind geen rechthebbende meer is. Dit is het geval wanneer de ontvoerder de enige rechthebbende is en hij met het kind weggaat naar het buitenland of het recht op kinderbijslag afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat het kind deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende (bijvoorbeeld de grootouders). Deze voorwaarde kan niet meer worden vervuld wegens de ontvoering van het kind.
Om dergelijke situaties te vermijden, werd de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers ermee belast om, onder bepaalde voorwaarden, de kinderbijslag uit te betalen wanneer er geen rechthebbende meer is ten gevolge van de ontvoering van het kind.
1. Principe
Het recht op kinderbijslag toegekend door de RKW krachtens het voornoemd koninklijk besluit kan worden geopend uit hoofde van:
- de vader of de moeder die slachtoffer is van de ontvoering van het kind;
- bij gebrek hieraan, de persoon die slachtoffer is van de ontvoering van het kind en die tot onmiddellijk voor de ontvoering bijslagtrekkende was.
De aldus aangeduide personen moeten hun hoofdverblijfplaats in België hebben.
Indien de vader en de moeder beide slachtoffer zijn van de ontvoering van het kind, is de orde van voorrang voor de opening van het recht tussen de rechthebbenden, vastgesteld in artikel 64 van de samengeordende wetten, van toepassing.
De definitie gegeven aan het begrip "ontvoering van het kind" is identiek aan die vermeld in het koninklijk besluit betreffende de aanduiding van de bijslagtrekkende (zie punt I hierboven).
2. Voorwaarden
Het ministerieel besluit legt de verschillende voorwaarden vast met betrekking tot de toekenning van de kinderbijslag door de RKW:
- de kinderbijslag wordt toegekend aan de bedragen bedoeld in artikel 40 van de samengeordende wetten. Voor de berekening van deze bedragen (bepaling van de rang), blijft het ontvoerde kind fictief deel uitmaken van het gezin van de bijslagtrekkende waar het verbleef voor de ontvoering; ook wanneer het kind in instelling was geplaatst voor de ontvoering, wordt het bedrag van de kinderbijslag berekend alsof het kind nog zou verblijven in deze instelling.
De bijkomende bijslagen verbonden aan de situatie van het kind, d.w.z. de leeftijdsbijslagen (artikelen 44/44bis van de samengeordende wetten) en de bijkomende bijslagen voor kinderen met een handicap (artikel 47 van de samengeordende wetten), zijn eveneens toepasselijk. De bijkomende bijslagen voor kinderen met een handicap kunnen blijven betaald worden zolang de medische beslissing die voor de ontvoering werd genomen geldig blijft.
Bovendien is de voorwaarde met betrekking tot de band tussen de rechthebbende en het rechtgevend kind bedoeld in artikel 51, § 2 van de samengeordende wetten toepasselijk wanneer het recht uit hoofde van de persoon die bijslagtrekkende was voor de ontvoering wordt onderzocht;
- het recht op kinderbijslag kan worden toegekend vanaf de datum van de ontvoering van het kind tot het meerderjarig wordt;
- tot slot is het recht residuair. Enerzijds is het recht afhankelijk van het ontbreken van een recht op kinderbijslag bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling. Anderzijds wordt het recht niet toegekend wanneer er voor de ontvoering een recht bestond krachtens het stelsel van kinderbijslag voor zelfstandigen.
3. Inwerkingtreding
Een eventueel recht op kinderbijslag kan slechts worden vastgesteld vanaf 1 juni 2005, de datum waarop de nieuwe bepalingen in werking treden, met dien verstande dat de ontvoering kan gebeurd zijn vóór 1 juni 2005.
4. Informatie te verstrekken door de kinderbijslaginstellingen
De RKW is de enige instelling die door de wet gemachtigd wordt om kinderbijslag uit te betalen bij gebrek aan de rechthebbende ten gevolge van de ontvoering van het kind.
De kinderbijslaginstellingen die kennis hebben van gevallen waarvoor de RKW zou kunnen tussenkomen op basis van de voornoemde besluiten, dienen de RKW hiervan op de hoogte te brengen.
III. ALGEMENE OPMERKINGEN
Onder dit punt worden bepaalde instructies vermeld die zijn overgenomen uit de ministeriële omzendbrief nr. 572.
1. Bedrag van de kinderbijslag
De kinderbijslag voor het ontvoerde kind wordt steeds betaald tegen de bedragen die vermeld zijn in de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en vastgesteld alsof het kind nog deel zou uitmaken van het gezin of de instelling waar het verbleef tot voor de ontvoering.
Ook de wijzigingen in hoofde van de rechthebbende zullen hun eventuele invloed hebben op het bedrag van de kinderbijslag.
Indien het kind voor de ontvoering in een instelling was geplaatst overeenkomstig artikel 70 van de samengeordende wetten, dan kunnen de twee derden van de kinderbijslag niet worden uitbetaald aan de instelling of de bevoegde overheid.
2. Het rechtgevend kind
- Er kan slechts kinderbijslag worden betaald voor een ontvoerd kind zolang het de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Indien het ontvoerde kind verjaart voor 1 september, kan de kinderbijslag worden betaald tot de leeftijd van 18 jaar overeenkomstig artikel 62, § 1 van de samengeordende wetten.
Indien het ontvoerde kind daarentegen verjaart na 31 augustus, kan het tussen 31 augustus van het kalenderjaar waarin het 18 jaar wordt en de datum waarop het 18 jaar wordt eventueel nog als rechtgevend worden beschouwd indien in voldoende mate kan worden aangetoond dat het nog voldoet aan voorwaarden om rechtgevend te zijn (bijv. studies of ongeschiktheid).
- Bovendien is de kinderbijslag overeenkomstig artikel 52, eerste lid, van de samengeordende wetten in principe niet verschuldigd ten behoeve van de kinderen die worden opgevoed of lessen volgen buiten het Rijk.
Overeeenkomstig artikel 52, derde lid, van de samengeordende wetten heb ik beslist, na daartoe vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers te hebben ingewonnen, een algemene vrijstelling van deze voorwaarden te verlenen ten behoeve van de ontvoerde kinderen die aan de andere in deze omzendbrief vermelde voorwaarden voldoen.
3. Opheffing
De ministeriële omzendbrief nr. 572 en het bijhorende addendum worden opgeheven.