Begrip en voorwaarden

Naar aanleiding van de zesde staatshervorming is de kinderbijslag geregionaliseerd...

De toelichtingen in ons thematisch onderdeel zijn sinds 1 januari 2019 niet meer up-to-date.

Als er in de algemene kinderbijslagregeling geen recht op kinderbijslag is voor een kind met een (tijdelijke) erkende ongeschiktheid van (meer dan) 66 % of een kind met een aandoening zoals bedoeld in artikel 47 AKBW, kan dat kind rechthebbende van zijn eigen kinderbijslag worden.

  • Het kind moet een (tijdelijke) lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van (meer dan) 66 % of een in artikels 47 en 63 AKBW bedoelde aandoening hebben.

     

    De arts van de FOD Sociale Zekerheid moet vaststellen of een jongere (meer dan) 66 % lichamelijk of geestelijk ongeschikt is of een aandoening heeft.
     
  • Een kind met een handicap of een aandoening kan enkel een recht voor zichzelf verkrijgen.
  • Het rechtgevend kind moet deel uitmaken van het gezin van een natuurlijke persoon.
    Die natuurlijke persoon en het kind moeten geen bloed- of aanverwanten zijn.

    Bijzonder geval: geplaatst kind
    Het kind behoudt zijn op basis van artikel 56septies AKBW verworven recht op kinderbijslag als het in een instelling geplaatst is.
    Concreet betekent dit dat het kind onmiddellijk voor de plaatsing deel moet uitmaken van het gezin van een natuurlijke persoon, zelfs als de kinderbijslag op basis van artikel 56septies AKBW (nog) niet werkelijk werd toegekend.

  • Het rechtgevend kind moet jonger dan 21 jaar oud zijn.
  • De ongeschiktheid of de aandoening moet begonnen zijn:
    • voor 31 augustus van het jaar waarin het rechtgevend kind 18 jaar oud is geworden of
    • als het rechtgevend kind ouder dan 18 jaar oud is, terwijl de jongere nog voldeed aan de in artikel 62 AKBW vastgelegde toekenningsvoorwaarden.

     

Top