Artikel 42 uit Kinderbijslagwet werknemers
I. Bepaling van het bedrag van de verschuldigde kinderbijslag (Art. (...) 42, (...), G.W. - art. 1, 3 en 5 van koninklijk besluit nr. 534)
Meer dan één rechthebbende - in het gezin van de bijslagtrekkende grootgebrachte kinderen (Art. (...) 42, (...), G.W.)
Wanneer in het kader van de gecoördineerde wetten kinderbijslag verschuldigd is uit hoofde van meer dan één rechthebbende voor meer dan één kind dat in het gezin van de bijslagtrekkende wordt grootgebracht, moet voor het bepalen van de rang van een kind rekening worden gehouden met alle andere rechtgevende kinderen die in datzelfde gezin worden grootgebracht, zelfs wanneer dat in werkelijkheid door verschillende bijslagtrekkenden gebeurt.
Van die stelregel wordt echter afgeweken voor wezen die kinderbijslag trekken tegen het verhoogde tarief, die buiten beschouwing blijft.
Voorbeeld :
Een loontrekkende vader (A) en een loontrekkende moeder (B) hebben een oudste zoon die student is (C) en een studerende dochter (D) die getrouwd is met een werknemer (E) en een kind heeft (F).
Het bedrag van de kinderbijslag wordt bepaald uitgaande van 3 rechtgevende kinderen. Aldus moet, voor de bepaling van de rang der kinderen, het kind (C) als een kind van 1e rang (rechthebbende : A), worden beschouwd, het kind (D) als een kind van 2e rang (rechthebbende : A) en het kind (F) als een kind van 3e rang (rechthebbende : E).
Kinderen die rechtgevend zijn in sommige andere regelingen - Groepering (Art. (...), 42 (...), G.W.)
Om de rang van een kind te bepalen moeten voortaan de kinderen meegeteld worden die rechtgevend zijn op grond van de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen (koninklijk besluit van 8 april 1976) of op grond van de kinderbijslagregeling die geldt voor het overheidspersoneel (koninklijk besluit van 26 maart 1965) en die eveneens in het gezin van de betrokken bijslagtrekkende worden grootgebracht, behalve wanneer het om wezen gaat die rechtgevend zijn tegen het verhoogde tarief (art. 50bis, G.W. of art. 18 van het koninklijk besluit van 8 april 1976). Enkel de beide met zoveel woorden genoemde regelingen komen in aanmerking met uitsluiting van alle andere regelingen, zoals die van de gewaarborgde gezinsbijslag.
In de praktijk moeten de instellingen die kinderbijslag uitkeren de nieuwe regeling inzake groepering toepassen vanaf 1 april 1987. Het is echter niet nodig alle dossiers systematisch te gaan herzien, ook niet de reeds afgesloten dossiers. Toch moeten de vereiste regularisaties gebeuren met terugwerking tot 1 april 1987, op zicht van de gegevens over de gezinstoestand, vermeld op de nieuwe uittreksels uit het bevolkingsregister, die worden ingediend in het kader van de periodieke controles.
-------------
Uitwerking met ingang van 1 april 1987.
Artikel 42bis uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 51 uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 56 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
III. Personen die langer dan zes maanden werkloos zijn, gepensioneerden en invaliden - toekenning van het verhoogde tarief (art. 42bis en 56, G.W. - art. 4 en 8 van K.B. nr. 534)
In artikel 42bis, G.W. wordt gesteld dat zowel werklozen als gepensioneerden om recht te hebben op het verhoogde tarief geen vervangingsinkomen mogen trekken dat hoger ligt dan het toegelaten maximum-bedrag.
Die bepaling beoogt de gelijke behandeling van die twee categorieën van rechthebbenden voor de toekenning van tarief 42bis.
Daarnaast wordt in artikel 56,§ 1, 2de lid, G.W. gesteld dat arbeidsongeschikte werknemers recht hebben op het verhoogde tarief van artikel 42bis, G.W., voor zover zij aan alle vereisten van die bepaling voldoen, dat wil zeggen, dat zij niet enkel langer dan zes maanden volledig werkloos moeten zijn maar ook dat zij rechthebbende met personen ten laste moeten zijn en dat hun vervangingsinkomen niet hoger mag liggen dan het toegestane maximumbedrag.
Tenslotte zijn aan de tekst van de twee bedoelde bepalingen (42bis en 56, G.W.) een aantal technische wijzigingen aangebracht, met name om rekening te houden met de momenteel geldende regeling inzake mijnwerkerspensioenen (art. 56, § 2, 1ste lid, b en c, G.W.)
(...)
Artikel 51 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
IV. Toepassingssfeer van de regeling (art. 51, 1ste lid G.W. - art. 6 van het K.B. nr. 534)
De toepassingssfeer van de regeling is geënt op de verzekeringsplicht t.a.v. de Belgische sociale zekerheidsregeling (werknemers in dienst van een in België gevestigde werkgever of verbonden aan een in België gevestigde exploitatiezetel, die in België tewerkgesteld zijn (...).
Daarnaast wordt op die regel van de verzekeringsplicht t.a.v. de sociale zekerheidsregeling een uitzondering gemaakt voor het Rijkspersoneel en het personeel van de openbare diensten die hun functie in het buitenland uitoefenen en die onderworpen blijven aan de regeling die voor hun werkgever geldt (wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van kinderbijslag, zelfs wanneer zij niet verzekeringsplichtig zijn).
De voorwaarde dat de in het buitenland tewerkgestelde personen in België hun domicilie moeten hebben is afgeschaft.
V. Band rechthebbende - rechtgevende kinderen (art. 51, 2de lid G.W. - art. 6 van K.B. nr. 534)
De volgende verbeteringen zijn ingevoerd:
(...);
- het recht op kinderbijslag wordt ook ingevoerd voor de kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten van de concubant(e) van een werknemer (art. 51, 2de lid, 4°, G.W.) ;
- bij plaatsing wordt niet alleen het recht op kinderbijslag gehandhaafd voor de kinderen en kleinkinderen van de werknemer maar ook voor die van zijn echtgenoot (art. 51, 2de lid, 4°, G.W.) ;
- voortaan heeft het recht van loontrekkende broers en zusters voorrang op dat van broers en zusters die zelfstandige zijn en zich in dezelfde omstandigheden bevinden (loontrekkende broer of zuster en broer of zuster die zelfstandige is, die allebei tot hetzelfde gezin behoren als het kind of niet tot hetzelfde gezin behoren) (art. 51, 2de lid, 5° en 6°,G.W.) ;
- voortaan geldt het recht voor de kinderen van de concubant(e) of de ex-echtgenoot zowel voor wettige als voor vrijwillig of langs juridische weg erkende natuurlijke kinderen en voor door adoptie gewettigde, geadopteerde of onder pleegvoogdij genomen kinderen (art. 51, 2de lid, 7° en nieuw 7de lid, G.W.);
- voortaan verkrijgt een werknemer recht op kinderbijslag voor de van zijn gezin deel uitmakende kinderen die hem, zijn echtgenoot of zijn concubant(e) zijn toevertrouwd ingevolge een beslissing tot plaatsing door tussenkomst van of ten laste van een openbare overheid maar ook ingevolge een rechterlijke beslissing betreffende de toewijzing van de materiële bewaring (art. 51, 2de lid, 8°, G.W.). In dit laatste geval betreft het met name de door de rechter getroffen beslissingen betreffende de materiële bewaring van de kinderen, bij voorbeeld in het kader van voorlopige maatregelen bij een procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
- de bevoegdheid van de Minister van Sociale Zaken om te beslissen dat een werknemer die met een kind geen van de in artikel 51, 2de lid, G.W. bedoelde banden heeft, toch recht heeft op kinderbijslag voor dat kind, beoogt tenslotte voortaan niet enkel de kinderen die deel uitmaken van het gezin van de genoemde werknemer maar ook de kinderen die geplaatst zijn zoals bedoeld in artikel 70,G.W.
Artikel 56bis uit Kinderbijslagwet werknemers
A. Wijzigingen aan de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers
(...)
VI. Wezenbijslag (art. 56bis, § 2, GW - art. 9 van K.B. nr. 534)
Wanneer personen van verschillend geslacht samenwonen, bestaat het vermoeden dat zij een gezin vormen, wat leidt tot het wegvallen van het recht op het verhoogde tarief. De nieuwe tekst stelt duidelijker dat dat vermoeden kan worden weerlegd door het tegenbewijs, dat moet worden geleverd door de overlevende.
(...)
F. Toepassing in de praktijk
(...) dienen de nieuwe bepalingen te worden toegepast vanaf 1 april 1987 zonder dat het evenwel nodig is systematisch alle dossiers en de reeds afgesloten dossiers te gaan herzien.
(...)
Artikel 56quater uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
VII. Rechthebbende die een overlevingspensioen trekt (art. 56 quater, G.W. - art. 10 van K.B. nr. 534)
In het kader van de gelijke behandeling van man en vrouw kan het recht op kinderbijslag worden toegekend uit hoofde van alle rechthebbenden die een overlevingspensioen trekken (weduwnaars of weduwen).
Daarnaast wordt uitdrukkelijk gesteld dat de kinderbijslag toegekend op grond van artikel 56 quater,G.W. verschuldigd is tegen het gewone tarief (art. 40, 42, GW.).
Het recht op kinderbijslag is overigens afhankelijk van volgende vereisten :
1° de overlevende echtgenoot moet een overlevingspensioen trekken;
2° het kind moet op het tijdstip van het overlijden deel uitmaken van het gezin van de overlevende echtgenoot ;
3° het kind moet deel uitmaken van het gezin van de rechthebbende overlevende echtgenoot ;
4° de overleden echtgenoot moet in de loop van de 12 maanden die onmiddellijk aan zijn overlijden voorafgaan, voldaan hebben aan de vereisten om aanspraak te kunnen maken op tenminste 6 forfaitaire bijslagen ;
5° de overleden echtgenoot moet recht verkrijgen op kinderbijslag voor het kind op het tijdstip van het overlijden (verlenging van een werkelijk of virtueel recht dat bestaat bij het overlijden).
6° de overlevende persoon mag met niemand een gezin vormen of niet hertrouwd zijn (afgezien van echtscheiding of scheiding van tafel en bed).
De in 2° en 5° hiervoor bedoelde vereisten komen echter te vervallen wanneer het gaat om kinderen die specifieke banden hebben met de persoon die het overlevingspensioen trekt of om kinderen waarvoor de Minister van Sociale Zaken aan de genoemde persoon een afwijking toekent.
Binnen het raam van die welbepaalde banden komen in aanmerking: de kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven of nichten van de overlevende, de door de overlevende geadopteerde of door adoptie gewettigde kinderen, de kinderen van wie de overlevende pleegvoogd is en ook de in artikel 51, 2de lid, 8° bedoelde kinderen die aan de overlevende zijn toevertrouwd.
Voorbeeld: Een kind maakte nooit deel uit van het gezin van zijn groot ouders. Een van die grootouders komt te overlijden. De grootmoeder die een overlevingspensioen trekt wegens de beroepsactiviteit van haar echtgenoot, neemt het kind op in haar gezin.
Zij kan recht verkrijgen op kinderbijslag wanneer haar echtgenoot heeft voldaan aan de vereiste inzake de 6 forfaitaire bijslagen (cf de 4de van de hierboven opgesomde vereisten).
(...)
F. Toepassing in de praktijk
(...), dienen de bepalingen te worden toegepast vanaf 1 april 1987, zonder dat het evenwel nodig is systematisch alle dossiers en de reeds afgesloten dossiers te gaan herzien.
Artikel 56octies uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
VIII. Rechthebbende die een onderbrekingsvergoeding trekt
(art. 56octies G.W. - art. 12 van K.B. nr. 534)
Het recht op kinderbijslag op grond van artikel 56octies, G.W., is voortaan afhankelijk van de vereiste dat de werknemer die een onderbrekingsvergoeding trekt geen recht heeft op kinderbijslag als zelfstandige.
Artikel 58 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
X. Gelijkstelling van de verklaring van afwezigheid met overlijden (nieuw art. 58, G.W. - art. 16 van K.B. nr. 534)
De verklaring van afwezigheid conform het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek wordt met overlijden gelijkgesteld in alle gevallen waarvoor in de toekenning van wezenbijslag is voorzien (art. 56bis, 56quater, 56quinquies, §§ 2 en 3 en 56sexies, §§ 2 en 3).
De verklaring van afwezigheid wordt geregeld door artikelen 115 tot 119 van het Burgerlijk Wetboek. Om iemand afwezig te verklaren is een vonnis van de rechtbank van 1ste aanleg vereist.
(...)
Artikel 62 uit Kinderbijslagwet werknemers
6 maart 1979 - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat verbonden is door een leerovereenkomst (BS 4.4.1979)
(...)
XII. Categorieën van rechtgevende kinderen (art. 62, G.W. - art. 19 van K.B. nr. 534)
(...)
Leerlingen (art. 62, § 2, G.W.)
Voor leerlingen wordt in een aantal gevallen kinderbijslag toegekend wanneer de leerovereenkomst (of -verbintenis) verbroken wordt ofwel niet of niet langer wordt erkend. De toekenningsvoorwaarden en - periode worden door de Koning bepaald.
(...)
Artikel 64 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
XIV. Aanwijzing van de voorrangsgerechtigde rechthebbende (art. 64, G.W. - art. 21 van K.B. nr. 534)
A. Orde van voorrang - Geval van kinderen die geplaatst zijn in de zin van artikel 70, G.W.
De door koninklijk besluit nr. 534 aangebrachte wijzigingen hebben betrekking op § 2, B van artikel 64, G.W., waarin de orde van voorrang geregeld wordt wanneer geen van de rechthebbenden voldoet aan de in punt A, 1° van dat artikel gestelde vereiste.
In dat geval wordt een nieuwe orde van voorrang ingesteld wanneer het kind geplaatst is zoals bedoeld in artikel 70, G.W.
De kinderbijslag is bij voorrang verschuldigd uit hoofde van de rechthebbende die tegelijkertijd ook bijslagtrekkende is (voor 1/3) of uit hoofde van de rechthebbende die met die bijslagtrekkende een gezin vormt, voor zover het gezin geen rechthebbende telt die is aangewezen volgens de in artikel 64, § 2, A, 2°, a en b, G.W., bepaalde orde wanneer het kind deel uitmaakt van datzelfde gezin.
Het is bijvoorbeeld de bedoeling om de voorrang te geven aan de alleenwonende loontrekkende moeder, die bijslagtrekkende is voor haar geplaatst kind, boven de loontrekkende vader die van haar gescheiden leeft, of nog de voorrang te geven aan de loontrekkende concubant die rechthebbende is op grond van een door de Minister toegestane afwijking (art. 51, 4de lid, G.W.) die samenwoont met de moeder, die geen beroep uitoefent en voor 1/3 bijslagtrekkende is, boven de loontrekkende vader die van haar gescheiden leeft.
In de praktijk moeten de instellingen die kinderbijslag uitkeren systematisch alle dossiers herzien en eventueel regulariseren, rekening houdend met die nieuwe voorrangsregels, met terugwerking tot 1 april 1987 ; het is evenwel niet noodzakelijk ook de reeds afgesloten dossiers te herzien.
(...)
Artikel 77 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
XV. HOOFDELIJKE BIJDRAGEN - GELIJKGESTELDE DAGEN (art. 77, G.W. - art. 23 van K.B. nr. 534)
De lijst van gelijkgestelde dagen is aangevuld met de dagen die door artikel 41 G.W., worden gelijkgesteld voor de berekening van de kinderbijslag.
Inhaalrustdagen en dagen waarvoor loon wordt uitgekeerd moeten dus ook met arbeidsdagen gelijk worden gesteld voor de berekening van de hoofdelijke bijdragen.
(...)