Artikel 1. § 1. De kinderbijslag wordt toegekend gedurende een periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen, naargelang het kind de leeftijd van 18 jaar al dan niet heeft bereikt op het ogenblik van zijn aanvraag om werkloosheidsuitkering of wachtuitkering, ten behoeve van het kind dat studies, een leertijd, een vorming of een stage om in een ambt te worden benoemd, heeft beëindigd, op voorwaarde :
1° dat het zich ingeschreven heeft als werkzoekende. De ambtshalve uitschrijving achteraf door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling is geen beletsel voor de toepassing van dit besluit;
2° dat het niet werkloos is wegens omstandigheden afhankelijk van zijn wil in de zin van artikel 51, § 1, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
§ 2. De in § 1 bedoelde periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen vangt aan :
1° op 1 juli of op 1 augustus na het laatste school- of academiejaar, naargelang het kind op de dag van zijn inschrijving als werkzoekende jonger dan 18 jaar dan wel 18 jaar of ouder is;
2° de dag na de beëindiging van alle activiteiten opgelegd door het studieprogramma indien deze beëindiging plaats heeft na 1 juli of 1 augustus of de dag na de beëindiging van de leertijd of vorming;
3° de dag na de inlevering van een eindverhandeling bij hogere
studiën of de dag na de onderbreking van de voorbereiding ervan;
4° de dag na het einde van de stageperiode, vereist om in een
openbaar ambt te worden benoemd, of de dag na de onderbreking van deze stage;
5° de dag na de datum waarop voortijdig aan nieuwe studies, een leertijd of een vorming een einde werd gesteld, op voorwaarde dat :
a) geen termijn van meer dan vijftien maanden is verlopen tussen het einde van studies, een leertijd of een vorming en het hernemen van studies, een leertijd of een vorming;
b) de nieuwe studies, leertijd of vorming minstens zes maanden hebben geduurd indien de in a) vermelde termijn overschreden is.
Art. 2. (Opgeheven)
Art. 3. (Opgeheven)
anchorArt. 4. § 1. De in artikel 1, § 1 gestelde periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen wordt verlengd met de periode gedurende welke het kind, overeenkomstig de werkloosheidsreglementering, wegens ziekte geschorst was als werkzoekende.
Indien het kind zich op het tijdstip waarop de voormelde periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen had moeten ingaan, wegens ziekte niet kon laten inschrijven als werkzoekende overeenkomstig de werkloosheidsreglementering, wordt de kinderbijslag
toegekend gedurende de hele periode waarin de schoolverlater
zich niet kon laten inschrijven als werkzoekende, evenals gedurende de daarop volgende toekenningsperiode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen, indien het kind zich aansluitend aan de ziekteperiode inschrijft als werkzoekende.
De eerste en de tweede alinea zijn niet van toepassing indien het kind zich, aansluitend aan de ziekteperiode, niet opnieuw of niet meer inschrijft als werkzoekende.
§ 2. De in artikel 1, § 1 gestelde periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen wordt verlengd met ten hoogste een maand wanneer het kind, na de beëindiging van de studies of de leertijd, gedurende het derde kalenderkwartaal verbonden is geweest door een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, en wanneer
het tijdens die tewerkstelling onttrokken was aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De in artikel 1, § 1 gestelde periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen, in voorkomend geval verlengd overeenkomstig het eerste lid, wordt verkort met maximum drie maanden wanneer het kind, na 30 juni 2005 :
1) ofwel arbeid heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, waarbij geen inhoudingen voor sociale zekerheid werden verricht, gelegen in het eerste, tweede of vierde kalenderkwartaal;
2) ofwel arbeidsprestaties heeft verricht in de zin van artikel 37 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en gelegen in de periode voorafgaand aan de beëindiging van de studies of de leertijd, bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 2° of 3° van hetzelfde besluit.
§ 3. De toekenning van de kinderbijslag wordt geschorst voor devolledige maand tijdens welke het kind een bruto-inkomen ontvangt uit een winstgevende activiteit of een sociale uitkering geniet op grond van een Belgische of buitenlandse regeling voor ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, beroepsziekten of werkloosheid, of beide samen, van meer dan 394,15 EUR per maand. Dit bedrag wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen.
Het evolueert conform de bepalingen van artikel 76bis, §§ 1 en 3 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2007, ten behoeve van rechtgevende kinderen die zich ingeschreven hebben als werkzoekende vanaf deze datum. Evenwel, ten behoeve van rechtgevende kinderen die zich voor deze datum hebben ingeschreven, hebben de bepalingen van artikel 3 die artikel 4, §3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 5, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders vormen, uitwerking met ingang van 1 december 2006.