Onder bepaalde voorwaarden kan een persoon die een tegemoetkoming van de FOD Sociale Zekerheid, krijgt, rechthebbende voor de kinderbijslag zijn.
Recht op een tegemoetkoming
Wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap
Een rechthebbende met een handicap ontvangt:
- een inkomensvervangende tegemoetkoming;
- of een integratietegemoetkoming voor verminderde zelfredzaamheid van minstens negen punten;
- of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
- of een tegemoetkoming berekend op basis van permanente arbeidsongeschiktheid van minstens 66%.
Geen activiteit
De rechthebbende mag geen winstgevende activiteit uitoefenen als werknemer of zelfstandige.
Hij mag echter wel een werkloosheids-, ziekte- of invaliditeitsuitkering of een pensioen ontvangen of een onbezoldigd mandaat uitoefenen.
Voorbeelden
1) De vader (met een handicap) en de moeder (werknemer) voeden het rechtgevend kind op. Het recht wordt vastgesteld op basis van art56quinquies AKBW.
Op 25/09/2012 begint de vader als werknemer te werken. Vanaf 01/01/2013 moet het recht op kinderbijslag vastgesteld worden bij het kinderbijslagfonds van zijn werkgever.
2) Zelfde situatie maar de vader begint een activiteit als zelfstandige vanaf 25/09/2012.
Door die activiteit is art. 56quinquies AKBW niet van toepassing.
Vanaf 01/10/2012 wordt het recht vastgesteld op basis van de activiteit van de moeder als werknemer, als ze ten minste halftijds werkt.
Anders moet het recht vastgesteld worden in de zelfstandigenregeling.
Recht op kinderbijslag voor bepaalde kinderen
Een rechthebbende met een handicap verkrijgt enkel het recht op kinderbijslag voor:
- zijn eigen kinderen, de kinderen van zijn echtgeno(o)te, hun gemeenschappelijke kinderen of de kinderen van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt of wettelijk samenwoont;
- kinderen die hij of zijn echtgenoot geadopteerd heeft of van wie hij of zijn echtgenoot de pleegvoogd is of kinderen die de persoon met wie hij een feitelijke gezin vormt of wettelijk samenwoont, geadopteerd heeft;
- zijn kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten, die van zijn echtgenoot, ex-echtgenoot of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt of wettelijk samenwoont;
- kinderen die deel uitmaken van het gezin en die aan hem, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, zijn toevertrouwd op basis van een rechterlijke beslissing over de materiële bewaring of een plaatsing door bemiddeling of ten laste van een overheidsinstantie;
- kinderen die deel uitmaken van het gezin, over wie hijzelf, zijn echtgenoot of een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, het ouderlijke gezag heeft gekregen bij vonnis van de jeugdrechtbank;
- kinderen voor wie de rechthebbende een afwijking met toestemming van de minister heeft gekregen.
Een rechthebbende kan dus geen recht verkrijgen voor zijn (half)broers en -zussen.
De kinderen moeten werkelijk deel uitmaken van het gezin van de rechthebbende. De juridische fictie via co-ouderschap kan niet toegepast worden.
Voorbeeld
Vanaf 15/09/2012 gaat het rechtgevend kind alleen wonen. De vader kan het recht op kinderbijslag niet meer verkrijgen: het recht moet vastgesteld worden op basis van de activiteit van de moeder als werknemer (vanaf 01/10/2012).
Als een kind in het buitenland gaat studeren, heeft het niet automatisch recht op de algemene afwijking voor burgers in het buitenland.
Dan moet de rechthebbende een afwijking aanvragen om verder recht te kunnen hebben op kinderbijslag voor dat kind.
Bijzondere situatie van geplaatst kind
Een rechthebbende met een handicap kan verder het recht op kinderbijslag verkrijgen voor een kind dat in een instelling geplaatst is, als dat kind deel uitmaakte van zijn gezin vlak voor de plaatsing.